19. Infanterie-Division
Voorgeschiedenis
De geschiedenis van 19. Infanterie-Division (19.ID), een divisie van de “Erste Welle”, begon toen op 1 oktober 1934 de staf van de divisie werd opgericht te Hamburg, in de Wehrkreis VI. Duitsland, dat ten gevolge van het Verdrag van Versailles in 1918 gebonden was aan een legersterkte van maximaal 100.000 man deed dit onder een dekmantel, te weten Artillerieführer VI, om zodoende de schijn van gehoorzaamheid aan het Verdrag op te houden. Commandant 19.ID werd de Generalmajor Konrad von Goßler, 1. Generalstabsoffizier (Ia) werd Major i.G. Walter Kleiner tot 15 oktober 1935. Op deze datum werd Artillerieführer VI officieel de benaming 19. Infanterie-Division toebedeeld, en Wehrkreis IX toebedeeld. Oprichting van de divisie-eenheden werd gedaan vanuit de eenheden die tot de 6e Divisie van het Reichsheer hadden behoord. Herfst 1936 werd 19.ID vervolgens toebedeeld aan het nieuw opgerichte Wehrkreis XI. [1016,1017]
Op 25 augustus 1939 werd de divisie gemobiliseerd. Commandant 19.ID was op dat moment de Generalleutnant Günther Schwantes, 1. Generalstabsoffizier (Ia) de Major i.G. Eberhard Kinzel. De divisie-eenheden, net teruggekeerd in de garnizoenen nadat men de hele zomer doorgebracht had aan de grens met Polen met het bouwen van veldversterkingen, werden op mobilisatiesterkte gebracht. Zo werden aan IR59 en IR74 de 3e bataljons toegevoegd, bestaande uit reservisten en veteranen uit de 1e wereldoorlog. Op 27 september 1939 was de mobilisatie van de divisie voltooid, te 22:00 uur werden de eerste treinen beladen waarna verplaatsing volgde naar het gebied Löwen-Rosenberg. Onder bevel gesteld van XI. AK (AOK8) overschreed 19.ID op 1 september 1939 de grens met Polen.
De opmars van 19.ID ging gepaard met enkele zware gevechten, alvorens het bij Warschau arriveerde. Na de capitulatie van Warschau op 27 september 1939, volgde voor 19.ID op 2 oktober 1939 een parade voor hun commandant Generalleutnant Günther Schwantes, op 5 oktober 1939 gevolgd door de grote overwinningsparade voor Adolf Hitler. Op 15 oktober 1939 kwam er een einde aan de inzet van 19.ID in Polen en begon de verplaatsing terug naar Duitsland waar men terstond een aanvang maakte met het opleiden van de troepen aan de hand van de in Polen opgedane gevechtservaringen. Na enkele verplaatsingen in Duitsland loste de divisie op 11 maart 1940 de 3. Panzer-Division (3.PD) af, die tot dan toe oostelijk van Roermond dicht aan de Nederlandse grens lag. Het hoofdkwartier van de divisie vestigde zich in Dülken, tevens de Divisions-Gefechtsstand. Commandant van de divisie was sinds 06.02.1940 de Generalmajor Otto von Knobelsdorff, 1. Generalstabsoffizier (Ia) Oberstleutnant i.G. Sigismund-Hellmuth Ritter und Edler von Dawans. De Divisions-Gefechtsstand werd in de vroege ochtend van 10 mei 1940 verplaatst naar een zandgroeve 150 meter ten noorden van Ling Berg, Niederkrüchten. Dit is op enkele honderden meters afstand van de Nederlandse grens, en ongeveer 6 kilometer ten oosten van Roermond . [1016,1017,1303,1431]
De divisie nader bekeken
In het KTB van 19.ID en de ter beschikking staande overige bronnen konden de verliezen die gedurende de veldtocht in Polen geleden werden niet precies vastgesteld worden. Deze verliezen werden echter vanaf 23 oktober 1939 weer opgevuld vanuit de “Ersatz”. Hierbij werd, om het niveau van gevechtservaring op peil te houden, binnen de infanterieregimenten flink met personeel geschoven. Eind januari ontkwam 19.ID echter zoals vele andere divisies niet aan de afgifte van eenheden. IR74 moest het 2e bataljon afstaan, AR19 de complete staf van de 3e Afdeling als ook de 2e Batterij. IR 73 verloor zijn regiments-verbindingspeleton en moest zijn 7e Compagnie afstaan aan IR74. Dit waren allen niet-mobilisabele, in vredestijd langdurig en goed geoefende eenheden, die weer opnieuw opgesteld moesten worden door interne verplaatsing en opvulling met nieuw personeel vanuit de ‘Ersatz”. In totaal verloor 19.ID door deze afgiften 30 officieren en 1.139 onderofficieren en soldaten aan hoofdzakelijk ervaren manschappen.[1016,1017,1018,1019]
Bewapening
Met betrekking tot de bewapening [1017,1113,1355,1450,1800] werden er nagenoeg geen opgaven met betrekking stand van zaken op 10 mei 1940 aangetroffen in de bronnen.
Aangenomen mag worden dat 19.ID, als “Erste Welle”-divisie, op 10 mei 1940 zoals vele divisies, met uitzondering van de pistoolmitrailleurs en anti-tankgeweren, op sterkte zal zijn geweest. Aan de divisie werden nog toegevoegd een antitank-compagnie (1./s.Pz.Jäg.Abt. 560) en de gemotoriseerde batterij 6./AR46.
Op 10 mei 1940 bestond de bewapening van 19.ID tenminste uit:
Soort | Type | Aantal | |
pistoolmitrailleur | onbekend | 113*** | |
anti-tankgeweer | Panzerbüchse 38 | 27*** | |
zware mitrailleur | MG 34 | 114 | |
lichte mitrailleur | MG 34 | 364*** | |
lichte mortier | le.Gr.W.36 (5-cm) | 84 | |
zware mortier | s.Gr.W.34 (8,1-cm) | 54 | |
pantserafweergeschut | 3,7-cm Pak 35/36 | 79 | |
pantserafweergeschut | 8,8-cm Flak | 4 | 1./s.Pz.Jäg.Abt.560 |
Infanteriegeschut | 7,5-cm le.I.G. 18 | 20 | |
Infanteriegeschut | 15-cm schw.I.G. 33 | 6 | |
lichte houwitser | 10,5-cm le. Feldhaubitze 18 | 36 | I. - III./AR19 |
middelzwaar kanon | schw. 10-cm Kanone 18 | 4 * | I./AR55 |
zware houwitser | 15-cm s. Feldhaubitze 18 | 12* | 6./AR46, I./AR55 |
luchtafweergeschut | 2-cm Flak 30 | 0** | |
pantserwagens | le. Panzerspähwagen | 3 |
* I./AR55 beschikte over 4 middelzware kanonnen en 8 zware houwitsers, 6./AR46 beschikte over 4 zware houwitsers. De bewapening van I./AR55 is conform de opgave van Rolf Hintze [1017]. De Gliederung van 19.ID van 15.4.1940 [1800,1355] geeft 12 stukken 15-cm Schw. Feldhaubitse 18 aan.
** Aan Panzer-Jäger-Abteilung 19 was geen Fla-Kompanie toegevoegd. De luchtafweer in het operatiegebied van 19.ID werd verzorgd door I./Fla-Rgt.7 dat onder leiding stond van Fla-Rgt.103. I./Fla-Rgt.7 bestond uit 3 batterijen van elk 4 x 8,8 cm Flak en 2 batterijen van elk 4 x 2-cm Flak.
*** Hierbij is uitgegaan van de Gliederung van 15.4.1940 [1355], waarbij 19.ID een tekort had van 322 MP's, 60 Pz.Büchsen en 71 l.MG's. Het is onbekend in hoeverre deze tekorten op 10.5.1940 weggewerkt waren.
Gliederung
Een duidelijke omschrijving van de standaard “Gliederung” van een infanteriedivisie werd al gegeven in het hoofdstuk Heer eenheden. De Gliederung van 19.ID wordt met betrekking tot de voor de gevechten belangrijkste eenheden nader beschouwd. [1471,1473]
Divisie-staf
De staf van 19.ID bestond uit een grote stafgroep met daarbij een beveiligingspeloton (Stabswache), een peloton motorordonnansen (Kradmeldezug) en een kaartenbureau (Kartenstelle).
Infanterieregimenten
19.ID beschikte over 3 infanterieregimenten met de nummeringen 59 (IR59), 73 (IR73) en 74 (IR74). Deze regimenten hadden allen dezelfde structuur en bewapening.
De regimentsstaf bestond uit een stafgroep, een verbindingspeloton (Nachrichtenzug), een verkenningspeloton te paard (Reiterzug) en een niet-gemotoriseerd pionierpeloton. Dit pionierpeloton was organiek bewapend met 3 l.MG's (MG34). Op 15.4.1940 beschikte men echter over 8 Poolse MG's ipv de voor de pelotons benodigde 9 MG34's.
De tot een regiment behorende 3 bataljons bestonden organiek elk uit 3 tirailleurcompagnieën [Schützenkompanie] en een zware mitrailleurcompagnie [MG-Kompanie]. Elke tirailleurcompagnie bestond uit een staf en 3 pelotons, beschikte over 12 lichte mitrailleurs (MG 34), 16 MP's, 3 Panzerbüchsen en 3 lichte mortieren ( l.Gr.W.36). De MG-Kompanie, bestaande uit staf met 4 pelotons, had drie pelotons uitgerust met 12 zware mitrailleurs (MG 34) en een peloton met 6 zware mortieren ( s.Gr.W.34).
De anti-tankcompagnie (Panzerjäger-Kompanie) van elk bataljon beschikte over 12 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en 4 lichte mitrailleurs. Het was de enige geheel gemotoriseerde compagnie binnen het regiment.
De Infanteriegeschutz-Kompanie van de bataljons beschikte over 6 stukken 7,5-cm le.I.G.18 en 2 stukken s.IG 15-cm met paardentractie.
Verkenningsafdeling
De Aufklärungs-Abteilung 19 bestond uit een staf met verbindingspeloton en een bereden compagnie met 9 lichte en 2 zware mitrailleurs. Daarnaast beschikte het over een wielrijders-compagnie met, 9 lichte en 2 zware mitrailleurs en 3 lichte mortieren alsmede een gemotoriseerde zware compagnie bestaande uit verkenningspeloton met 3 pantserwagens, een gemotoriseerd anti-tankpeloton met 3 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en een gemotoriseerd peloton licht infanteriegeschut met 2 x 7,5-cm le.I.G.18.
Anti-tankafdeling
De antitankafdeling, Panzerjäger-Abteilung 19, was volledig gemotoriseerd en bestond uit een staf met verbindingspeloton en 3 compagnieën elk bewapend met 12 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en 6 lichte mitrailleurs (MG 34). Aan deze afdeling werd, zoals eerder benoemd, geen Fla-Kompanie toegevoegd.
19.ID beschikte tevens over de 1e compagnie van Schwere Panzer-Jäger-Abteilung 560. Deze compagnie was bewapend met 4 stuks 8,8-cm Flak - ingezet als antitankwapen maar ook ter bestrijding van bunkers en veldversterkingen - en 4 stuks 3,7-cm Pak 35/36. Bekend is dat deze eenheid tevens uitgerust was met l.MG’s, geplaatst op motoren met zijspan, echter het aantal is niet bekend.
Artillerieregiment
Het Artillerie-Regiment 19 was een bereden artillerieregiment met een verbindingsgroep alsmede als gevechtseenheden drie middelzware afdelingen met elk een verbindingsgroep, een meetgroep en elk drie batterijen met ieder vier stukken 10,5 cm veldhouwitser le.FH.18 en 2 lMG's. Daarnaast beschikte het over een bereden zware afdeling (I./AR55) met een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen waarvan 2 uitgerust waren met 4 stukken 15-cm Schw. Feldhaubitze 18 en 1 batterij uitgerust met 4 stukken 10-cm Schw. Kanone 18. Elke batterij beschikte ook weer over 2 lMG’s.
Hieraan werd nog toegevoegd de gemotoriseerde batterij 6./s.AR46 die was uitgerust met 4 stukken 15-cm Schw. Feldhaubitze 18 en 2 lMG’s.
Pionierafdeling
Het Pionier-Bataillon 19 was deels gemotoriseerd, deels bereden. Gemotoriseerd waren de staf, een met 9 lichte mitrailleurs bewapende pioniercompagnie met bijbehorend materiaal, de lichte pionierkolonne en de Brückenkolonne B (brugslagmateriaal). Bereden waren 2 pioniercompagnieën. Dit hield in dat het materiaal op door paarden getrokken karren was geladen, maar dat de pioniers zelf zich te voet verplaatsen. Deze compagnieën hadden elk 9 lichte mitrailleurs als bewapening. Daarnaast beschikte de afdeling over een niet-gemotoriseerde “Pioniersperrzug”.