Print deze pagina

56. Infanterie-Division

Voorgeschiedenis

56. Infanterie-Division (56.ID) was een zogenaamde "mobilisatie-eenheid" van Wehrkreis IV, Dresden en was een divisie van de 2e Welle. Het oprichten van en het bevel over de divisie was toebedeeld aan de commandant van de Kriegsschule Dresden; deze zou bij mobilisatie commandant 56.ID worden. Op 26 augustus 1939 werd 56.ID geactiveerd tijdens de algehele mobilisatie van het Duitse leger. Het oprichtingsgebied lag rondom de stad Dresden, hoofdzakelijk in de Kreishauptmannschaft Dresden. Commandant 56.ID werd de Generalmajor Karl Kriebel, tot dat moment dus de commandant van de Kriegsschule Dresden. 1. Generalstabsoffizier (Ia) werd Oberstleutnant i.G. Dr. Krumpelt, op 3 maart 1940 vervangen door Hauptmann i.G. Leo Sprenger. [1033,1473,1474]

Op 7 september 1939 werd 56.ID per trein verplaats naar Oberschlesien, in het gebied rondom Großstrehlitz. Vervolgens werd men vervoerd naar het gebied rondom Presow in toenmalig oostelijk Slowakije om uiteindelijk  op 17 september 1939 de grens met Polen te overschrijden. 56.ID marcheerde naar Przemysl waar het op 21 september arriveerde. Hiermee kwam er meteen een einde aan de inzet van 56.ID in Polen. Op 23 september 1939 begon namelijk de verplaatsing terug naar Duitsland en op 2 oktober 1939 arriveerde 56.ID in het gebied rondom Daum in de Eifel. Na 6 nachtmarsen, beginnend op 7/8 oktober 1939, verplaatste 56.ID zich naar de grens met Nederland, waar men ondergebracht werd in het gebied rondom Geldern, op ongeveer 10 kilometer afstand van de grens met Nederland en 20 kilometer ten Noord-Oosten van Venlo. [1033]

De divisie nader bekeken

Teneinde een goed beeld te kunnen geven van de sterkte van een divisie is het van belang de gegevens met betrekking tot de bewapening als ook het personeelsbestand nader aan het licht te brengen. De sterkte van een divisie meet zich met betrekking tot de personele sterkte niet alleen af in de hoeveelheid manschappen, maar ook in de leeftijdsopbouw.

Onder auspiciën van de Divisions-Adjutant Major Georg Haûs werd door de Abteilung IIa van de divisiestaf een rapport samengesteld over de leeftijdsopbouw van het personeel bij het begin van de inzet, dus op 10 mei 1940.[1473] Van betekenis hierbij is de afvloeiing van bestaand personeel naar andere onderdelen en aanvoer van vervangend personeel. Dit had bij nagenoeg alle divisies plaats in de periode oktober 1939 - mei 1940 en geschiedde zowel op individuele basis als in de vorm van hele compagnieën of bataljons, soms zelfs gehele regimenten.

De uitval van personeel, aldus het rapport van Haûs, gedurende de inzet in Polen en de inzet in de Eifel bedroeg in totaal 277 man. Dit betrof hoofdzakelijk uitval door familieomstandigheden, langdurige ziekte en (al dan niet dodelijke) verwondingen bij ongevallen en bedroeg 1,7 % van het personeelsbestand. Grotere aantallen manschappen verloor men door aflossing van WWI-veteranen (8,8 %, mogelijk betreft dit de reservisten uit de Landwehr), manschappen die "onmisbaar" waren voor hun werkgever - unabkömmlich Gestellten - (3,8 %), afgifte van eenheden (10,6 %) en overplaatsingen (1,1 %).

In het oog springen hierbij de aflossing van de WWI-Veteranen (totaal 1.344 man) en de overplaatsing van eenheden (totaal 1.622 man). In totaal verloor 56.ID hierdoor 4.000 manschappen, hetgeen gelijk staat aan 26% van de werkelijke sterkte. Van deze 4.000 manschappen waren er in totaal 2.294 infanteristen en 981 artilleristen waardoor de onderdelen 30% respectievelijk 40% van hun sterkte verloren. Maar het betekende tegelijkertijd dat deze oudere reservisten vervangen werden door jongere dienstplichtigen, die vanuit de Ersatz-eenheden instroomden. En aangezien er voor 56.ID geen frontinzet in Polen was geweest ging er geen personeel met frontervaring verloren.

De toevoer van manschappen vanuit de Ersatz (op 22 april 1940 werden de laatste in de gelederen opgenomen en was de vervanging compleet) had tot gevolg dat aan de vooravond van de inval in Holland, 30% van de onderofficieren en manschappen bestond uit mannen in de leeftijd tot 26 jaar. Voor de leeftijdscategorie 26-35 jaar was dit 60%. Daaruit volgde dus dat de gemiddelde leeftijd van de divisie ruim boven de 26 jaar lag. Bij de infanterie en de artillerie was dit 67% respectievelijk 64%. 56.ID bleef dus een "oudere" divisie.

Personele sterkte

Een preciese opgave van de sterkte van 56.ID op 10 mei 1940 werd niet aangetroffen in het KTB. Dat de personele en materiele sterkte werd bijgehouden blijkt uit het KTB van het Stabsquartier. De llijst "Gefechts- und Verpflegungsstärken der 56. Infanterie-Division" die hierin werd aangetroffen geeft namelijk nauwkeurig de aantallen der officieren, beambten, onderofficieren, manschappen en paarden weer op diverse data. Teneinde een beeld te schetsen van de personeelssterkte van 56.ID, dat ongeveer 16.000 man zal zijn geweest bij aanvang van het offensief, worden de sterkten van 1 mei en 11 mei 1940 in onderstaand schema weergegeven. De "Gefechtsstärken" betreffen de aantallen binnen de gevechtseenheden van de divisie, de Verpflegungsstärken de aantallen van de totale divisie, dus inclusief de ondersteunende eenheden. [1474]

Datum Offz. Beam. Uffz. Manns. Pferd.
Gefechtsstärken 1/5/40 272 17 1644 11318 4411
Gefechtsstärken 11/5/40 267 18 1616 11350 4364
Verpflegungsst. 1/5/40 381 80 2073 13520 5011
Verpflegungsst. 11/5/40 375 77 2036 13490 4914


Bewapening

Met betrekking tot de bewapening was er bij 56.ID maar in beperkte mate sprake van moderne middelen.  [1800,1331,1471,1473] De infanterie, maar ook de ondersteuningseenheden, waren in belangrijke mate uitgerust met de verouderde (watergekoelde) lichte en zware mitrailleurs (M.08 en M.08/15). Machinepistolen voor de officieren en groepscommandanten waren slechts in geringe mate aanwezig, en ook ontbraken voldoende lichte mortieren voor de infanteriecompagnieën en de 8 cm mortieren voor de mitrailleurcompagnieën.

Daarnaast waren door het grote tekort aan pantserwagens in het Duitse leger – waarvan het gros naar de tankdivisies was overgeplaatst – voor de eigen verkenningsafdeling geen gepantserde verkenningsvoertuigen beschikbaar. Bovendien was deze verkenningsafdeling geslonken tot de sterkte van een compagnie. Dit tekort werd ondervangen door de Aufklärungsabteilung 25 (AA25) toe te voegen aan 56.ID.

Naast deze AA.25 werd aan 56.ID een lichte Flak-compagnie toegevoegd, 6./Flak-Bataillon 46, dat was uitgerust met 12 stukken 2 cm Flak 30.

Op 15 april 1940 bestond de bewapening van 56.ID uit:***

Soort Type Aantal
pistoolmitrailleur onbekend 80
anti-tankgeweer Panzerbüchse 38 2 *
lichte vlammerwerper Flammenwerfer 34 6 **
middelzware vlammenwerper Flammenwerfer 2**
zware mitrailleur MG 08 122
lichte mitrailleur MG 08/15 254
lichte mitrailleur MG 13 90
lichte mitrailleur MG 34 9
lichte mortier le.Gr.W.36 (5-cm) 33
zware mortier s.Gr.W.34 (8,1-cm) 18
pantserafweergeschut 3,7-cm Pak 35/36 75
Infanteriegeschut 7,5-cm le.I.G. 18 26
lichte houwitser 10,5-cm le. Feldhaubitze 18 36 I. - III./AR156
zware houwitser 15-cm s. Feldhaubitze 18 12 IV./AR156
luchtafweergeschut 2-cm Flak 30 12 6./Fla.Btl.46
pantserwagens le. Panzerspähwagen 3

* de aanwezigheid van 2 Panzer-Buchsen wordt expliciet vermeldt in het KTB van IX.AK. Er zijn geen vermeldingen gevonden van inzet van deze wapens en alleen het bewaard gebleven verslag van Cdt. IR171 geeft aan dat dit regiment geen beschikking had over Panzer-Buchsen. Bij welke eenheid deze wapens in gebruik waren is derhalve onbekend.
** de aanwezigheid van tenminste 6 lichte en 2 middelzware vlammenwerpers blijkt uit het KTB van Pi156. Van dit pionierbataljon had elke compagnie een met vlammenwerpers uitgeruste Stoßzug.
*** Blijkens de "Gefechts- und Verpflegungsstärken"van 56. ID beschikte de divisie op 1 mei 1940 over 364 lichte en 116 zware mitrailleurs, op 11 mei 1940 bedroeg dit aantal respectievelijk 413 en 127. M.b.t. het geschut bleken de aantallen op beide data gelijk aan bovenstaande opgaven. [1474]

Gliederung

Een duidelijke omschrijving van de standaard “Gliederung” van een infanteriedivisie werd al gegeven in het hoofdstuk Heer eenheden. 56.ID had echter, behalve een duidelijk gebrek aan gemotoriseerde voertuigen, een van deze standaard afwijkende Gliederung, die we met betrekking tot de voor de gevechten belangrijkste eenheden nader zullen beschouwen. [1471,1473]

Divisie-staf

De staf van 56.ID bestond uit een grote stafgroep met daarbij een beveiligingspeloton (Stabswache), een peloton motorordonnansen (Kradmeldezug) en een kaartenbureau (Kartenstelle).

Infanterieregimenten

56.ID beschikte over 3 infanterieregimenten met de nummeringen 171 (IR171), 192 (IR192) en 234 (IR234). Deze regimenten hadden allen dezelfde structuur en bewapening.

De regimentsstaf bestond uit een stafgroep, een verbindingspeloton (Nachrichtenzug), een verkenningspeloton te paard (Reiterzug) en een pionierpeloton. Dit pionierpeloton was organiek niet-gemotoriseerd maar uit een bewaard gebleven verslag blijkt duidelijk dat in ieder geval het pionierpeloton van IR171 zijn materiaal op 3 vrachtwagens geladen had, en dat de pioniers zelf een fiets “op de man” verstrekt hadden gekregen. [1471]

De tot een regiment behorende 3 bataljons bestonden organiek elk uit 3 tirailleurcompagnieën [Schützenkompanie] en een zware mitrailleurcompagnie [MG-Kompanie]. Elke tirailleurcompagnie bestond uit een staf en 3 pelotons, beschikte over 9 lichte mitrailleurs  (MG 08/15) en 1 lichte mortier  ( l.Gr.W.36). De MG-Kompanie, bestaande uit staf met 4 pelotons, was uitgerust met 12 zware mitrailleurs (MG 08) en 2 zware mortieren (s.Gr.W.34). In maart echter werd - zoals bij meer infanteriedivisies - bij elk regiment de 5e tirailleurcompagnie voorzien van fietsen waardoor het een “Radfahrkompanie” werd. Deze wielrijder-compagnieën werden in maart 1940 herbewapend, waarbij de compagnieën van IR171 en IR192 hun MG 08/15's verwisselden voor de minder oude MG 13's van de Panzerjäger-Abteilung 156 en de compagnie van IR234 haar 9 MG 08/15's tegen nieuwe MG34's inruilde. [1033,1471]

De anti-tankcompagnie (Panzerjäger-Kompanie) van elk bataljon beschikte over 12 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en 4 lichte mitrailleurs. Het was de enige geheel gemotoriseerde compagnie binnen het regiment.

De Infanteriegeschutz-Kompanie van de bataljons beschikte over 8 stukken 7,5-cm le.I.G.18 met paardentractie.

Verkenningsafdeling

Zoals omschreven beschikte 56.ID organiek niet meer over een complete verkenningsafdeling. Deze verkenningsafdeling, Aufklärungsabteilung 156, moest namelijk op 15 december 1939 zijn stafgroep, bereden compagnie (Reiterschwadron) en zware compagnie (Schwere Schwadron) afgeven voor de oprichting van Reiter-Regiment 22. Het bestond derhalve alleen nog uit een wielrijderscompagnie en kreeg officieel de benaming Aufklärungsschwadron 2./AA156. De bewapening hiervan bestond uit 9 lichte mitrailleurs, 2 zware mitrailleurs en 3 lichte mortieren.

Aan de divisie toegevoegd werd de Aufklärungs-Abteilung 25. Deze verkenningsafdeling was een mobilisatie-eenheid die oorspronkelijk bestemd was voor de 1e Welle divisie 25.ID. Het bestond uit een staf met verbindingspeloton en  een bereden compagnie met 9 lichte en 2 zware mitrailleurs. Daarnaast beschikte het over een wielrijders compagnie met, 9 lichte, 2 zware mitrailleurs en 3 lichte mortieren alsmede een zware compagnie bestaande uit verkenningspeloton met 3 pantserwagens, een gemotoriseerd anti-tankpeloton met 3 stukken 3,7-cm Pak 35/36  en een gemotoriseerd peloton licht infanteriegeschut 7,5-cm le.I.G.18. De pantserwagens waren verouderde voertuigen. Het betrof twee Kfz.13's, beiden bewapend met een lichte MG en een Kfz.14 (Funkwagen), een onbewapend verbindingsvoertuig.

Anti-tankafdeling

De antitankafdeling, Panzerjäger-Abteilung 156, was volledig gemotoriseerd en bestond uit een staf met verbindingspeloton en 3 compagnieën bewapend met 12 stukken  3,7-cm Pak 35/36 en 6 lichte mitrailleurs (MG 08/15). Aan deze afdeling werd, zoals eerder benoemd, het gemotoriseerde 6./Flak-Bataillon 46 met 12 stukken  2-cm Flak 30 toegevoegd.

Artillerieregiment

Het Artillerie-Regiment 156 was een bereden artillerieregiment met twee gemotoriseerde meteogroepen, een verbindingsgroep en een gemotoriseerde kaartenbureau alsmede als gevechtseenheden drie middelzware afdelingen met elk een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met ieder vier stukken 10,5 cm veldgeschut le.FH.18 en 2 lMG's. Tot slot beschikte het over een zware afdeling met een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met elk vier stukken 15 cm geschut s.FH.18 en 2 lMG's.

Pionierafdeling

Het Pionier-Bataillon 156 was deels gemotoriseerd, deels bereden. Gemotoriseerd waren de staf, een met 9 lichte mitrailleurs bewapende pioniercompagnie met bijbehorend materiaal en de Brückenkolonne B. Bereden waren 2 pioniercompagnieën. Dit hield in dat het materiaal op door paarden getrokken karren was geladen, maar dat de pionieren zelf zich te voet verplaatsen. Deze compagnieën hadden elk 9 lichte mitrailleurs als bewapening. Daarnaast werden 6 lichte en 2 middelzware vlammenwerpers ingedeeld.