7. Infanterie-Division
Voorgeschiedenis
De geschiedenis begon voor 7. Infanterie-Division (7.ID) op 1 oktober 1934 toen in Duitsland begonnen werd met het opbouwen van de "Wehrmacht" uit de Reichswehr. De Wehrmacht zou in eerste instantie bestaan uit 36 divisies van de "1. Welle" met een troepensterkte van 550.000 man. Duitsland, dat ten gevolge van het Verdrag van Versailles in 1918 gebonden was aan een legersterkte van maximaal 100.000 man deed dit onder dekmantels. In München (Wehrkreis VII) werd de oprichting van de Staf van de nieuwe 7. Infanterie-Division bewerkstelligd door Generalmajor Franz Halder, en wel onder de naam "Artillerieführer VII".
Toen Duitsland besloot om de schijn van gehoorzaamheid aan het Verdrag van Versailles niet langer meer op te houden volgde op 15 oktober 1935 de officiele benaming van 7. Infanterie-Division en werd begonnen met de oprichting van de divisie-eenheden. 7.ID werd in de daarop volgende jaren ingezet voor de annexatie van Oostenrijk en Sudetenland, waarbij het alleen in het eerste geval tot een daadwerkelijke inzet kwam. [1010,1110]
Op 10 augustus 1939 verplaatste 7.ID zich naar het gebied rondom Cadca(Slowakije) waar het onder de dekmantel "Arbeidsstab XX" onder bevel kwam van 14. Armee (VXII.AK) en werd ingezet bij het aanleggen van veldversterkingen tegenover de Poolse grens. Commandant 7.ID was op dat moment, sedert 1 augustus 1939 Generalmajor Eugen Ott, 1. Generalstabsoffizier (Ia) sinds 1938 de Oberstleuntant i.G. Paul Reichelt. Op 25 augustus 1939 volgde de mobilisatie van de divisie, waarbij Infanterie-Regiment 62 op sterkte werd gebracht met een 3e bataljon, en Artillerie-Regiment 7 op sterkte werd gebracht met een 1e Afdeling, beiden bestaande uit reservisten en veteranen uit de 1e Wereldoorlog. 7.ID, dat november 1938 zijn gemotoriseerde verkenningsafdeling moest afgeven aan 4. Panzer-Division, beschikte op dat moment over een op 2 augustus 1939 uit de II./Kavallerie-Regiment 17 opgerichte verkenningsafdeling bestaande uit een staf, bereden compagnie en compagnie wielrijders. [1002,1010,1093,1110]
Tijdens de aanval op Polen werkte 7.ID, zoals zij dat later bij de aanval op Nederland ook zou doen, samen met overvalcommando's van de Abwehr. Doelsteling was de verovering van de Jablunka-spoortunnel en de spoortunnel bij Zwardon. Beide aanvallen vonden plaats in de vroege ochtend van 26 augustus 1939. Hitler besloot echter op het laatste moment de aanval op Polen af te blazen. Het gelukt 7.ID echter niet meer dit bericht aan de aanvalsgroep Jablunkau door te geven. Hoewel de aanval van deze groep gelukte, werd het niet ontzet door troepen van 7.ID en moest het zich dientengevolge aan de Polen overgeven. Toen op 1 september alsnog Polen aangevallen werd, bliezen de Polen de spoortunnel op. De aanvalsgroep Zwardon, die nog wel tijdig gewaarschuwd werd en de aanval niet doorzette, gelukte het op 1 september alsnog de spoortunnel onbeschadigd in handen te krijgen. [1005,1010]
7.ID rukte tijdens de aanval op Polen op door het gebied zuidelijk van Mähr. Ostrau, vervolgens door het gebied zuidelijk Krakau en Tarnow om uiteindelijk via Przemysl op te rukken naar Lemberg. Met name in het woud van Jaworow leden IR19 en IR61 de zwaarste verliezen van de divisie alvorens zij, na de vernietiging van 3 Poolse divisies, de weg naar Lemberg vrijvochten om de aldaar in zware problemen geraakte 1. Gebirgs-Division te ontzetten.
Begin oktober werd 7. ID verplaatst naar het gebied rondom Mönchengladbach en kwam onder bevel van IV.AK. Generalmajor Eccard Freiherr von Gablenz verving als divisiecommandant per 1 oktober 1939 General Ott, die terugkeerde naar het OKH. Eind januari 1940 verplaatsten de divisie-eenheden zich naar het gebied tussen Tüddern en Geilenkirchen. Het hoofdkwartier van de divisie vestigde zich in Erkelenz, de Divisions-Gefechtsstand werd opgezet in Süsterseel. [1303]
De divisie nader bekeken
Volgens eigen opgaven verloor 7.ID in Polen aan gesneuvelden 7 officieren en 163 onderofficieren en manschappen. Respectievelijk 20 en 163 raakten er gewond terwijl 1 officier en 20 onderofficieren en manschappen vermist werden. In totaal bedraagt dit zo'n 3,5 % van het totaalbestand aan manschappen. Deze verliezen werden opgevuld vanuit de Ersatz-eenheden. Grote personeelsveranderingen vonden er niet plaats bij 7.ID. Naast de gebruikelijke aflossing van WWI-veteranen, manschappen die "onmisbaar" waren voor hun werkgever - unabkömmlich Gestellten - en de gebruikelijke overplaatsingen van met name officieren werden van Artillerie-Regiment 7 de staf van de 3e afdeling (III./AR7) en de gehele 2e, 4e en 8e batterij afgegeven aan het nieuw op te richten Artillerie-Regiment 81 (97. le.ID). Hoewel deze eenheden opnieuw werden opgesteld vanuit de Ersatz, verloor men hierdoor veel ervaren personeel.
Het zwaarst werd 7.ID echter getroffen bij haar verkenningsafdeling.
De verkenningsafdeling (AA7) moest op 15 december 1939 haar staf en bereden compagnie afstaan aan het Reiter-Regiment 21. Deze afgaven werden echter niet vervangen vanuit de Ersatz, waardoor 7.ID slechts beschikte over een verkenningsafdeling bestaande uit een wielrijders-compagnie, zoals veel infanteriedivisies.
Daarnaast moest de pantserafweerafdeling (Pz.Jäg.Abt.7) één pantserafweer-compagnie afstaan die niet meer opnieuw opgesteld werd. [1010,1093.1110]
Bewapening
Met betrekking tot de precieze bewapening werden er, uitgezonderd de standaard opgaven vanuit de geplande "Kriegsgliederung", nagenoeg geen opgaven met betrekking tot de stand van zaken op 10 mei 1940 aangetroffen in de bronnen. Een aangetroffen "Kriegsgliederung 10.5.1940" van 7.ID en de haar toebedeelde ondersteunende eenheden geven een duidelijk beeld van de (ondersteunende) zware wapens aan (infanterie-)geschut en Flak. De exacte aantallen van de persoonlijke- en groeps(-ondersteunende)bewapening zullen naar alle waarschijnlijkheid niet meer vastgesteld kunnen worden.
Aangenomen mag worden dat 7.ID, als “Erste Welle”-divisie, op 10 mei 1940 zoals vele divisies, met uitzondering van de pistoolmitrailleurs, anti-tankgeweren en het tekort bij AA7 en Pz.Jäg.Abt.7, op sterkte zal zijn geweest. Daarnaast werden aan de divisie nog diverse (gevechts-)ondersteunende eenheden aan artillerie, luchtafweer, pantserbestrijding en pioniers toegevoegd. [1314,1320,1321,1800]
Op 10 mei 1940 bestond de bewapening van 7.ID, inclusief de toegevoegde eenheden, voor zover vast te stellen valt, uit:
Soort | Type | Aantal | |
lichte mitrailleur | MG 34 | 429 | |
zware mitrailleur | MG 34 | 110 | |
lichte mortier | l.Gr.W.36 (5-cm) | 84 | |
zware mortier | s.Gr.W.34 (8,1-cm) | 54 | |
pantserafweergeschut | 3,7-cm Pak 35/36 | 54 | |
pantserafweergeschut | 8,8-cm Flak 36 | 4 | 1./s.Pz.Jäg.Abt.605 |
infanteriegeschut | 7,5-cm le. IG 18 | 18 | |
infanteriegeschut | 15-cm schw. IG 33 | 6 | |
lichte houwitser | 10,5-cm le. Feldhaubitze 18 | 36 | AR7 |
middelzwaar kanon | 10,5-cm Kanone 18 | 12 | s.Art.Abt.634 |
zware houwitser | 15-cm schw. Feldhaubitze 18 | 24 | I./AR43, II./AR55 |
luchtafweergeschut | 2-cm Flak 30 | 24 | 4./Fla.Btl.55, I./Fla.Rgt.43 |
luchtafweergeschut | 2-cm Flakvierling | 6 | I./Fla.Rgt.43 |
luchtafweergeschut | 8,8-cm Flak 36 | 12 | I./Fla.Rgt.43 |
Gliederung
Een duidelijke omschrijving van de standaard “Gliederung” van een infanteriedivisie werd al gegeven in het hoofdstuk Heer eenheden. De Gliederung van 7.ID, die met name door de toegevoegde artillerie en luchtafweer behoorlijk afweek, wordt met betrekking tot de voor de gevechten belangrijkste eenheden nader beschouwd. [1314,1320,1321,1594,1800]
Divisiestaf
De staf van 7.ID bestond uit een grote stafgroep met daarbij een beveiligingspeloton (Stabswache) bewapend met 2 sMG's, een peloton motorordonnansen (Kradmeldezug) en een kaartenbureau (Kartenstelle).
Infanterieregimenten
7.ID beschikte over 3 infanterieregimenten met de nummeringen 19(IR19), 61(IR61) en 62(IR62). Deze regimenten hadden allen dezelfde structuur en bewapening. De regimentsstaf bestond uit een stafgroep, een verbindingspeloton (Nachrichtenzug), een bereden verkenningspeloton (Reiterzug) en een pionierpeloton bewapend met 3 lMG's.
De tot een regiment behorende 3 bataljons bestonden organiek elk uit 3 tirailleurcompagnieën (Schützenkompanie) en een zware mitrailleurcompagnie (MG-Kompanie). Elke tirailleurcompagnie bestond uit een staf en 3 pelotons, beschikte over 12 lichte mitrailleurs (MG34) en 3 lichte mortieren (l.Gr.W.36).
De MG-Kompanie, bestaande uit staf met 4 pelotons, was uitgerust met 12 zware mitrailleurs (MG34) en 6 mortieren van 8 cm ( s.Gr.W.34).
De anti-tankcompagnie (Panzerjäger-Kompanie) van elk bataljon beschikte over 12 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en 4 lichte mitrailleurs. Het was de enige geheel gemotoriseerde compagnie binnen het regiment.
De Infanteriegeschutz-Kompanie van de bataljons beschikte over 6 stukken 7,5-cm le.I.G.18 en 2 stukken s.IG 15-cm met paardentractie.
Verkenningsafdeling
Zoals omschreven beschikte 7.ID organiek niet meer over een complete verkenningsafdeling. Deze verkenningsafdeling (Aufklärungsabteilung 7), kreeg na afgifte van zijn stafgroep en bereden compagnie (Reiterschwadron) de officiële benaming Radfahr-Schwadron 7. Het bestond alleen nog uit een wielrijderscompagnie met een zware mitrailleurgroep.
De bewapening bestond bestond uit 9 lichte mitrailleurs, 3 lichte mortieren en 2 zware mitrailleurs (sMG-Staffel).
Aan de divisie werd geen verkenningsafdeling toegevoegd, maar men bedacht een oplossing. Radfahr-Schwadron 7 werd toegevoegd aan Panzer-Jäger-Abteilung 7 en zou dit gedurende "Fall Gelb" blijven.
Anti-tankafdeling
De antitankafdeling, Panzerjäger-Abteilung 7, was volledig gemotoriseerd en bestond uit een staf met verbindingspeloton en, zoals eerder vermeld, 2 compagnieën. Beide compagnieën waren bewapend met 12 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en 6 lichte mitrailleurs (MG34). Aan deze afdeling werd, zoals eerder benoemd, Radfahr-Schwadron 7 toegevoegd.
Voor de inzet op 10 mei 1940 werd tevens toegevoegd 4./Flak-Bataillon 55 (4./55), bestaande uit een stafgroep en 2 pelotons met elk 4 stukken 2-cm Flak 30.
Aan 7.ID werd vanuit de Korpsreserve nog een gemotoriseerde zware antitank-compagnie (1./s.Pz.Jäg.Abt. 605) toegevoegd, die bestond uit een stafgroep, twee pelotons, elk bewapend met 2 stukken 8,8-cm Flak elk, en een peloton bewapend met 4 stukken 3,7-cm Pak.
Artillerieregiment
Het Artillerie-Regiment 7 was een bereden artillerieregiment met een meteogroep en verbindingsgroep alsmede met als gevechtseenheden drie middelzware afdelingen met elk een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met ieder vier stukken 10,5-cm veldgeschut le.FH.18. Tot slot beschikte het over een zware afdeling (I./AR43) met een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met elk vier stukken 15-cm geschut s.FH.18. Elke batterij beschikte daarnaast over 2 l.MG's.
Vanuit de Korpsreserve werd aan 7ID toegevoegd de stafgroep Artillerie-Kommandeur 106 (Arko106). Onder Arko106 ressorteerde ook een geheel gemotoriseerde zware Artillerie-Afdeling II./AR55, bestaande uit een stafgroep, een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met ieder vier stukken 15-cm veldgeschut s.FH.18 en 2 l.MG's, en een geheel gemotoriseerde zware artillerie-afdeling s.Art.Abt.634 bestaande uit een stafgroep, een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met ieder vier stukken 10,5-cm veldgeschut Kanone 18 en 2 l.MG's alsmede de Beobachtungs-Abteilung 7.
Pionierafdeling
Het Pionier-Bataillon 7 was deels gemotoriseerd, deels bereden. Gemotoriseerd waren de staf, een met 9 lichte mitrailleurs bewapende pioniercompagnie (3.Kp.) met bijbehorend materiaal en de Brückenkolonne B. Bereden waren 2 pioniercompagnieën. Dit hield in dat het materiaal op door paarden getrokken karren was geladen, maar dat de pioniers zelf zich te voet verplaatsen. Deze compagnieën hadden elk 9 lichte mitrailleurs als bewapening. Voor de inval in Nederland werd echter een extra compagnie (2.Kp.) gemotoriseerd door toevoeging van voertuigen van de Pz.Jäg.Abt.7.
Luchtafweer
Luchtafweer in het operatiegebied van 7.ID werd verzorgd door de aan de divisie toegevoegde 1e afdeling van Flak-Regiment 43 (I./Fla.Rgt.43). Deze afdeling bestond uit een staf, 5 batterijen en een Scheinwerferzug. Drie batterijen waren uitgerust met elk 4 stukken 8,8-cm Flak 36, 2 batterijen waren uitgerust met elk 9 stukken 2-cm Flak en 3 stukken 2-cm Flak Vierling stukken. De Scheinwerferzug was uitgerust met zoeklichten met een diameter van 60 cm. Het geheel betrof een volledig gemotoriseerde afdeling bestaande uit ongeveer 1,100 man en 300 voertuigen.