Print deze pagina

Het gevecht te Neerbosch

Hoe betrouwbaar is de (officiële) geschiedschrijving ?

Eén van de belangrijkste regels die u op de welkom-pagina van onze website “Zuidfront Holland” kunt lezen is navolgende: “Een nadere beschouwing van wat er tot dusver over de gebeurtenissen op het zuidfront is gepubliceerd, leert ons namelijk dat dit als onvolledig en op sommige punten zelfs als tendentieus te kwalificeren is.” Met name het begrip “tendentieus” springt daarbij in het oog.

Er is met regelmaat kritiek op Stichting Kennispunt Mei 1940, met name vanwege de vele kanttekeningen die er vanuit onze Stichting geplaatst zijn bij de geschiedschrijving zoals die, door al dan niet prominente personen of instanties, wereldkundig gemaakt is bij het publiek.

Geschiedschrijving moet tot iets leiden, het opschrijven dan wel reconstrueren van gebeurtenissen uit het verleden moet een doel hebben. Maar dit doel moet wel zuiver zijn. Als men wil dat de geschiedenis opgeschreven wordt voor de generaties na ons, opdat deze generaties zich een beeld kunnen vormen van het verleden en middels spiegeling daaruit de lessen voor de toekomst moeten leren, dient de geschiedschrijving objectief te zijn. Het behoeft geen droge opsomming van feiten te zijn, maar de lezer moet erop kunnen vertrouwen dat wat geschreven is ook in overeenstemming met de feiten is.  En dat er gedegen onderzoek gedaan is naar het verhaal van alle betrokken partijen. “Hoor en wederhoor” zoals menig journalist zou zeggen, “waarheidsvinding” zoals men het in de rechtspraak pleegt te noemen.
 
Stichting Kennispunt Mei 1940 heeft dit “hoor en wederhoor”, de “waarheidsvinding” als hoofdvoorwaarde voor een zuivere geschiedschrijving hoog in het vaandel staan. En niet zonder reden. Een kort onderzoek naar Nederlandstalige boekwerken betreffende de meidagen van 1940 laat zien dat de auteurs zich in hoofdzaak baseren op Nederlandse boeken, die zich weer in hoofdzaak baseren op Nederlandse gevechtsverslagen en daarbij, soms aantoonbaar, selectief selecteren uit deze verslagen maar ook selectief selecteren uit de beperkte hoeveelheid in Nederland verzameld Duits bronmateriaal. Hetzelfde is van toepassing op vele websites en webfora waar veelvuldig geciteerd wordt uit, dan wel als bronmateriaal verwezen wordt naar, de bekende boekwerken. Op fora is echter sprake van ‘welwillend amateurisme’ en soms zeer jeugdige betrokkenheid. Dat staat natuurlijk garant voor de nodige wilde conclusies en het ongebreidelde. We zijn echter allemaal jong geweest, hebben allemaal beginnersfouten gemaakt. Daarom richten we ons vooral op formele publicaties en boeken.

Boekwerken zoals de “Groene Serie” (het officiële Stafwerk), het drieluik “Opmars naar Rotterdam” (van E.H. Brongers) en “Mei 1940 - de strijd op Nederlands grondgebied” (red. H. Amersfoort / P.H. Kamphuis) vindt men met grote regelmaat terug in bronnenlijsten, evenals verwijzingen naar publicaties in de “Militaire Spectator” en Nederlandse gevechtsverslagen. En hier ontstaat dus een probleem. De publicaties in de “Militaire Spectator” zijn hoofdzakelijk opgesteld vanuit de Nederlandse gevechtsverslagen en – veelal – door dezelfde onderzoekers als die de Generale Staf onderzoekingen uitvoerden en publiceerden in een serie krijgshistorische boeken over de strijd in mei 1940, wat populair de “Groene serie” is gaan heten. De “Groene serie” gebruikte beide als bron. Vanaf de jaren zeventig verschenen de populaire werken van o.a. E.H. Brongers, die zich vervolgens  beriep op de Nederlandse gevechtsverslagen, de publicaties in de “Militaire Spectator” en de Groene Serie. Vanaf 1990 deden de auteurs van “Mei 1940” precies hetzelfde.

Van het gebruik van de Duitse verslagen (Kriegstagebücher, oorlogs- of na-oorlogs drukwerk, etc.) was beperkt sprake. Dat was logisch voor de onderzoekers van de Generale Staf, die maar zeer beperkt over die middelen konden beschikken in de eerste decennia na de oorlog. Later ontstonden naast de Geallieerde archieven ook Duitse, waarin veel van de gegevens uit de eerste oorlogsjaren was terug te vinden. Vanaf eind jaren zestig, begin zeventig – we schrijven o.a. de tijd waarin E.H. Brongers zijn eerste onderzoek deed – ontstonden er meer mogelijkheden om Duits bronmateriaal te bemachtigen, dan wel in contact te komen met Duitse veteranen. Daar waar lokale onderzoekers de weg naar Duitse veteranen en veteranenorganisaties wisten te vinden, zoals bijvoorbeeld Jan van der Vorm uit Dordrecht dit deed met betrekking tot de voormalig Duitse parachutisten, zag men hiertoe kennelijk binnen het Instituut Militaire Geschiedenis van het Ministerie van Defensie (het huidige NIMH) niet de mogelijkheid. Ook vele schrijvers en geschiedkundigen die niet verbonden waren aan het Ministerie van Defensie lieten het wat dat betreft “afweten”. Dat wat aanwezig was in de archieven van Defensie werd kennelijk als voldoende geacht. De grote lijnen waren immers bekend …

Het gevecht te Neerbosch (10 mei 1940)

Daar waar men de hand wist te leggen op Duits bronmateriaal, werd nogal selectief omgegaan met de aangetroffen informatie. Een voorbeeld hiervan is het gevecht van 1-11 Grens-Bataljon dat op 10 mei 1940 plaats had bij Neerbosch.

Bij onze onderzoekingen naar het gevecht werden wij geconfronteerd met een trein, waarover geen informatie ter beschikking was in de door ons geraadpleegde Duitse bronnen. Wij zullen dit bespreken aan de hand van de informatie die E.H. Brongers daarover (in 2004) gepubliceerd heeft in zijn werk “Opmars naar Rotterdam (deel 2: Van Maas tot Moerdijk)”. Niet omdat wij Brongers hiermee in een verkeerd daglicht willen stellen, maar omdat de werken van zijn hand voor velen als bron dienen en men geneigd is al het geschrevene klakkeloos voor waar te nemen. Onterecht. Zoals onder meer zal blijken als men de terzake informerende Duitse en Nederlandse bronnen raadpleegt, die Brongers ook gebruikte.

Brongers schrijft het volgende op pagina 36 van zijn boek. Gemakshalve voegen wij in dit citaat vast een ‘sic’ toe waar Brongers de feiten geweld aan deed:

De rook was nauwelijks opgetrokken, toen in razende vaart twee pantserwagens en enkele tientallen motorrijders uit de richting Nijmegen naderden. Het was de SS-groep van de Untersturmführer Schittenhelm, die met de verovering van de bruggen de weg naar Grave en Ravenstein had moeten openen voor het gros van de nakomende SS-verkenningsafdeling en een versterkt infanteriebataljon (sic). Onze pantserafweervuurmond stond nabij de vernielde bruggen opgesteld en liet de pantserwagens (sic) tot aan de oostelijke oever naderen. Pas toen werd het vuur geopend. Het had een vernietigende uitwerking. De eerste wagen sprong uit elkaar (sic); de tweede vloog in brand (sic). Mitrailleurs in de kazematjes (sic) mengden zich in de strijd, waardoor volgens de Nederlandse rapporten het merendeel van de motorrijders sneuvelde. Daarna richtte het pantserafweergeschut zich op een uit het oosten naderende goederentrein. Weer was het raak: de trein vloog in brand en moest haastig terugkeren (sic). Vervolgens werd een Duitse mitrailleur, opgesteld in een spoorwachterswoning nabij de bruggen, door kazematvuur het zwijgen opgelegd. Hoe zwaar de klap bij de vijand aankwam, illustreren de  volgende citaten uit het rapport van een SS-man:…….“

Met een terugblik op de door Brongers opgegeven bronnen en de tekst van voornoemde beschrijvingen heeft Brongers gebruik gemaakt van Nederlandse gevechtsverslagen,  het Kriegstagebuch van XXVI. Armeekorps, het Kriegstagebuch van 254. Infanterie-Division en het boek Division Das Reich Band II van Otto Weidinger. Brongers refereert ook aan het “oorlogsdagboek van de SS-verkenningsafdeling” (SS-AA). Vermeld dient te worden dat dit afschriften daarvan betreft, die zich bevinden in het oorlogsdagboek van 254. ID. “De citaten uit het rapport van een SS-man” zoals Brongers dat noemt, en die in het boek van Weidinger staan, zien op een integrale kopie van de tekst betreffende de inzet van 3./SS-AA op 10 mei 1940. Deze tekst is afkomstig uit het in 1940 gedrukte boekwerkje “123-11” (titel naar het Feldpostnummer) dat verhaalt over de inzet van 3./SS-AA tijdens Fall Gelb. Het betreft een redelijk nuchter en gedetailleerd verslag van de gebeurtenissen van de stoottroep die tegen Neerbosch werd ingezet.

Ontleden van het citaat

Brongers opent met de zin:

De rook was nauwelijks opgetrokken, toen in razende vaart twee pantserwagens en enkele tientallen motorrijders uit de richting Nijmegen naderden. Het was de SS-groep van de Untersturmführer Schittenhelm,……”

Het verslag van de SS-AA is zeer duidelijk over deze groep. Het stelt namelijk over de ingezette SS stoottroepen dat de samenstelling zo was dat “…. je 1.Krsch.Zug,  2 Pz.Sp.Wagen, 1 Pak, 1 Funkstelle” had. Met andere woorden elke stoottroep, dus ook die van Schittenhelm, bestond uit een peloton motorrijders (ca. 40 man), twee pantserwagens, een antitank-kanon en een autoradiogroep. Onderzoek had Brongers kunnen uitwijzen dat een peloton motorrijders, op sterkte, beschikten over 13 motoren met zijspan, 2 motoren (éénzitter), 2 personenauto’s (meestal een Kfz.11 en een Kfz.18). Samen met de ondersteuning had de SS stoottroep dus een totale sterkte van ong. 60-70 man. In de verslagen van 1-11 GB wordt één keer gesproken over “2 pantserwagens met daarachter ong. 20 motoren met zijspan”, één keer benoemt men “een pantserwagen met motoren” en één keer “een pantserwagen met 2 motorrijders”. Slechts in één verslag wordt gesproken over “een tiental tanks omzwermd door motorrijders”. Dit verslag, dat we verslag X zullen noemen en waar we nog op terug komen, was echter zo overdreven opgesteld dat Brongers dit deel er maar niet uit overnam.

Brongers vervolgt met:

….die met de verovering van de bruggen de weg naar Grave en Ravenstein had moeten openen voor het gros van de nakomende SS-verkenningsafdeling en een versterkt infanteriebataljon.”

Dit terwijl uit het KTB van 254.Infanterie-Division duidelijk blijkt dat er geen versterkt infanteriebataljon was toegevoegd. Brongers heeft het hier over de “Gruppe Grave”, die volgens de KTB’s 254.ID en XXVI.AK bestaat uit de SS-verkenningsafdeling (SS-AA), het Machinegeweerbataljon 15 (MG-Btl.15) en de 2e afdeling van artillerieregiment 677 (II./AR677). Het infanteriebataljon waar Brongers op wijst was niet versterkt. Het betrof het 1e Bataljon van Infanterieregiment 484 (I./IR484). Blijkens een bewaard gebleven kaart uit bovenstaande akte, waarop de uitgangspositie’s van 254.ID in de vroege ochtend van 10 mei 1940 staan aangegeven, was dit bataljon aangewezen om (als Gruppe Nymwegen) samen met een SS stoottroep op te rukken naar de Waalbrug van Nijmegen. De rest van het regiment bevond zich, aldus deze kaart, zonder 1e bataljon zuidelijk van Kleve, bij Hau. Dit wordt tevens bevestigd door het verslag van de SS-verkenningsafdeling waarnaar Brongers verwijst en dat duidelijk spreekt over een infanteriebataljon dat zich in Nijmegen bij de SS-stoottroep aldaar voegt, en waarvan de KTB’s duidelijk vermelden dat dit bataljon in Nijmegen blijft en Nijmegen “bezet houdt”. Dat Brongers in verwarring is met MG-Btl.15 is ook niet mogelijk. Het KTB van SS-AA geeft duidelijk aan dat er vijf stoottroepen waren. Eén tegen Nijmegen dat gevolgd werd door I./IR484, de stoottroep tegen Neerbosch, waar het gros van SS-AA achterop kwam en vervolgens drie stoottroepen tegen Hatert, Malden en Heumen, die elk gevolgd werden door één compagnie van MG-Btl.15. Over II./AR677 wordt overigens niets meer gemeld. Bekend is wel dat hiervan tenminste een batterij is ingezet bij Heumen. 

Brongers gaat verder met:

Onze pantserafweervuurmond stond nabij de vernielde bruggen opgesteld en liet de pantserwagens tot aan de oostelijke oever naderen. Pas toen werd het vuur geopend. Het had een vernietigende uitwerking. De eerste wagen sprong uit elkaar; de tweede vloog in brand.”

Hierbij volgt Brongers het Nederlandse gevechtsverslag met de “hoogste score”. Het is namelijk hetzelfde verslag dat eerder “ong. 20 motoren met zijspan” vermeldde. Het KTB van SS-AA, door Brongers ook bestudeerd, is echter geheel duidelijk:

Stosstrupp I, U’Stuf Schittenhelm, stiess gegen die Brücke von Neerbosch (Maas-Waal-Kanal) vor, 150 m vor dem Stosstrupp ging die Brücke hoch, gleichzeitig setzte MG.u.Pakfeuer ein. Während die beiden Panzerspähwagen unbeschädigt zurückkommen, brannte der Kübelwagen des Zugführers, auch mehrere B-Kräder blieben beschädigt liegen.”

Ook het door Brongers gebruikte “citaten uit een rapport van een SS-man”  is te duiden. Brongers heeft het zelf vertaald: De wagen van de pelotonscommandant voor ons, krijgt een treffer van antitankgeschut en begint te branden”.  Een citaat in hetzelfde verslag dat Brongers echter achterwege laat is het volgende:

“…….. beide Panzer sind jetzt noch weiter zurückgefahren”.

Dat citaat kwam NIET uit, zo lijkt het, in de geambieerde beeldvorming! Duidelijk is dus dat Brongers beschikte over de juiste informatie, maar het Nederlandse gevechtsverslag met het beste resultaat - twee uitgeschakelde Duitse pantserwagens - verkoos boven de officiële Duitse KTB-vermelding. Daar waar het KTB echter een bijzonderheid meldde, die de Nederlandse niet hadden opgenomen, volgt Brongers de KTB wel. Dat noemt men in modern jargon 'shoppen'. Ofwel, het verzamelen van welgevallige feiten.

Brongers vervolgt:

 “Mitrailleurs in de kazematjes mengden zich in de strijd, waardoor volgens de Nederlandse rapporten het merendeel van de motorrijders sneuvelde.”

Het is typerend voor de tendentieuze schrijfstijl van Brongers dat Nederlandse wapens of middelen bewust worden gemarginaliseerd. Dat zorgt bij veel lezers, zonder dat ze het zich bewust zijn, voor het gevoel dat onze jongens nog dapperder waren om het tegen die overmachtige vijand op te nemen. Het vergroot Hollandse prestaties en nivelleert Duitse, want ach, die Nederlanders en hun archaïsche uitrusting … Onterecht. De Nederlandse kazematten waren van prima kwaliteit. Zeker de G-kazematten, waar Brongers in voornoemd citaat naar refereert en waar Duitse wapens, met uitzondering van de beruchte 88 mm vlakbaan kanonnen, niets tegen in het veld konden brengen wat de dikke koepelwand kon doorboren. Zoals Brongers Nederlandse PAG meermaals minnetjes aanduidt als ‘(antitank)kanonnetjes’ in ditzelfde werk, terwijl het kleinere, lichtere en minder krachtige Duitse PAK juist vergrotend als ‘antitankgeschut’ wordt aangeduid. Het is pure beeld(mis)vorming, met als opzet de lezer te verleiden tot empathie. Brongers schetst in het citaat voorts een beeld gebaseerd op Nederlandse verslagen (het verslag met “de hoogste score” en verslag X) en laat hierbij het in zijn bezit zijnde verslag van de SS-verkenningsafdeling buiten beschouwing, alsmede het door hem geciteerde “rapport van een SS-man”. Sterker nog, hij dekt zich in door te vermelden “……waardoor volgens de Nederlandse rapporten het merendeel van de motorrijders sneuvelde”, wetende dat de verliescijfers exact gemeld worden door de Duitse verslagen, en dat de overige Nederlandse verslagen slechts spreken over bijvoorbeeld het uitschakelen van een pantserwagen en enkele motorrijders. Uitschakelen, niet sneuvelen dus, en al helemaal niet het merendeel. Daar waar Brongers voorts, als samensteller van de Duitse gesneuveldenbank voor de strijd in mei 1940, dondersgoed wist dat er maar enkele SS'ers waren omgekomen, suggereert hij nadrukkelijk hogere aantallen. Dat is welbewuste verdraaiing van feiten. Brongers zijn onverdedigbare premisse, dat in de grensstreek gesneuvelde Duitsers 'gauw' weer over de grens werden gedragen en daar begraven zonder dat ze aan het Nederlandse front werden toegeschreven, is slechts sporadisch en zonder opzet tot afscherming van gegevens gebeurd. En ook dát weet Brongers.  

Zoals gezegd, de Duitse verslagen waaraan Brongers refereert geven exact de verliezen prijs. SS-AA zegt daarover: "An Toten verlor die Abteilung: 1 Führer, 6 SS-Männer." Voor de gehele afdeling dus één leidinggevende (U'stuf G. Letz, bij Heumen)  en 6 manschappen. Met betrekking tot de stoottroep Neerbosch meldt men: “2 Mann der 3. Kompanie und 1 Mann der Funkstelle fielen, mehrere wurden verwundet”.

Maar wat staat er dan in het geciteerde “rapport van een SS-Man”? Welnu, deze SS-Man was van de 3. Kompanie en weet het volgende te melden, aldus Brongers:

De korporaal die bij ons ingedeeld was omdat hij de omgeving kende, wordt bij het naar buiten springen door een brisantgranaat getroffen en ligt dood naast de brandende en rokende wagen”.

Dat was accuraat, maar waar was de rest van de SS reproductie? Hetgeen door Brongers niet geciteerd en vertaald wordt, volgt hieronder:

In einem Gehöft jenseits des Bahnwärterhäuschens treffen wir auf den Rest des Zuges. Fast alle sind da. Einige liegen noch draussen.” [Daarna volgt in de verdere tekst een opsomming]: “Oberscharführer Linsenmayer hat zwei Steckschüsse in den Oberschenkel abbekommen…… Unsere Kameraden Triem, Herr und Merkisch liegen verwundet noch draussen. Sturmmann Bühler ist noch nicht zurück. Er soll ebenfalls schwer verwundet sein……. Bei Einbruch der Dunkelheit holen wir unsere Fahrzeuge und die vier gefallenen Kameraden zurück. Bühler ist tot.”

Het totaal aantal doden was dus duidelijk te vinden voor Brongers: 4, te weten 2 man van de 3. Kompanie, 1 man van de radiogroep en de toegevoegde korporaal die de omgeving kende.

Dat er van opzettelijke manipulatie van de reconstructie sprake is van de zijde van Brongers wordt nu wel erg duidelijk. Er wordt namelijk in geen der beschikking zijnde Nederlandse verslagen gemeld dat “het merendeel der motorrijders sneuvelde”.  Het verslag 'met de hoogste score' zegt: "Bij de eerste vuurstoot reden de voorste motorrijwielen op elkaar en vlogen in brand, het werd daar een chaos. Enkele vijanden slaagden er nog in om van de weg te komen, doch voor zij zich konden ingraven werden zij door onze speciaal opgestelde scherpschutters neergelegd.” En dan het verslag X: “De tanks barsten uit elkaar en ijzerstukken en lichaamsdelen vliegen naar alle kanten. Ook onze zware- en lichte mitrailleurs en onze geweren beginnen mee te praten en na een kort vuurgevecht is aan de overkant nog maar weinig leven te bemerken”. U kunt zich voorstellen waarom het lot van de tanks en de inzet van scherpschutters door de Nederlanders niet gemeld wordt door Brongers. Dat werd weer ongeloofwaardig.

Tot afsluiting wederom Brongers:

Daarna richtte het pantserafweergeschut zich op een uit het oosten naderende goederentrein. Weer was het raak: de trein vloog in brand en moest haastig terugkeren”.

Op slinkse wijze wordt hier de indruk gewekt bij de lezer dat het een Duitse trein betrof. Een goede bestudering van het Duitse en Nederlandse bronmateriaal heeft echter uitgewezen dat dit helemaal geen Duitse trein betrof maar een Nederlandse. In geen van de Duitse KTB’s wordt gesproken over de inzet van een trein met troepen tegen de brug bij Neerbosch. Sterker nog, de KTB’s van 254.ID en XXVI. AK vermelden nergens het bestaan van deze trein; niet in de rapporten, de bevelen en niet in de troepensterkten. Ook wordt de trein niet genoemd in het KTB van de SS-AA en het “rapport van een SS-man”. In laatstgenoemd rapport treffen we echter, als de schrijver de omgeving die men doorkruist omschrijft, het volgende aan:”Wir nähern uns dem Maas-Waal-Kanal….. Links von uns Eisenbahnschienen……. Auf den Schienen rangiert ein Eisenbahnzug.” En de Nederlandse verslagen, wat weten die erover te melden? Meerdere verslagen melden de komst van een goederentrein en het in brand schieten daarvan. We zullen echter hier het belangrijkste citaat weergeven:

Op 10 mei ongeveer 4 uur ‘s morgens kwam een kleine vijandelijke pantserwagen vergezeld van 2 motorrijders uit de richting Nijmegen. Door het stuk van Sergeant G. werden deze buiten gevecht gesteld. Er is ook nog een Hollandsche trein gekomen, welke door Sergeant G. vanaf den Westoever met een roode vlag tot stilstand werd gebracht. Ik weet, dat deze trein later in brand is geschoten.” 

Geen wonder dus dat deze trein absoluut niet terug te vinden was, niet in Duitse KTB’s en niet in de Duitse literatuur. Het betrof namelijk een Nederlandse goederentrein. En dit heeft Brongers gewoon gelezen in de Nederlandse verslagen die hij, naar eigen zeggen, bestudeerd heeft. Mocht Brongers na het lezen van de Nederlandse verslagen nog twijfel hebben gehad, en zelfs na de door hem bestudeerde Duitse verslagen in die twijfel zijn blijven hangen, dan had hij eenvoudig naar de sporenconfiguratie kunnen kijken. Er was namelijk bij alle Duitse treinoperaties sprake van een rechtstreekse spoorbenadering van het eerste doel. Ofwel, zonder uitgebreid rangeren kon men zijn doel bereiken. Er was maar één spoorlijn naar Duitsland in de sector. Die liep tussen Kleve en Nijmegen. De trein diende dan op het Nijmeegse emplacement om te rangeren naar het zuiden, om vervolgens op een ander spoor via Neerbosch richting Ravenstein-Den Bosch te rijden. Alleen al om die reden was er aan Duitse kant vermoedelijk niet voor deze ‘verrassing’ gekozen.

De enige conclusie die uit dit alles getrokken kan worden, is dat Brongers, zoals al eerder vermeld, bewust discriminatoir  te werk is gegaan bij het publiceren uit de hem ter beschikking staande bronnen.

Als laatste voorbeeld daarvan wederom het door hem, selectief, geciteerde “rapport van een SS-man”. Dit verslag over de inzet op 10 mei 1940 eindigt namelijk met het door een verdwaalde kogel sneuvelen van de SS groepscommandant U’schaf Detzel. Wat Brongers voorafgaande hieraan kennelijk niet gelezen heeft, naast de vermeldingen van gewonde en gesneuvelde SS-ers, is het navolgend citaat, dat volgt na de opsomming van enkele slachtoffers: ”Wir versuchen nun, Sie und die Gefallenen zu bergen. Das starke Feindfeuer verhindert unser Vorhaben. Unser Truppenarzt versucht es daraufhin selbst und fährt langsam auf einem Krad, mit einer grössen Sanitätsflagge die Strasse vor. Er wird beschossen und muss unverrichteter Dinge wieder zurückkommen.”

Vermeld dient te worden dat voor deze reflectie gebruikt is gemaakt van exact dezelfde bronnen als die welke Brongers opgegeven heeft. Brongers heeft veel werk verzet, ook veel bronmateriaal boven water gehaald die eerdere onderzoekers niet tot hun beschikking hadden en, middels zijn schrijfstijl, het geschonden blazoen van het Nederlandse leger weer enigszins glad gestreken. Maar meer nog, zijn boeken hebben velen aan het denken gezet en aangezet tot verder en diepgaander onderzoek. Dat zijn deugdelijke prestaties.

Een direct gevolg daarvan is echter dat enkele onderzoekers 70 jaar na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog objectiever het bronmateriaal bestuderen, het wij-zij denken aan de kant gezet hebben en vaststellen dat er nog veel te verbeteren valt aan de wijze waarop de krijgsgeschiedschrijving kan worden weergegeven.  Helaas voor Brongers heeft dit tot gevolg dat een kritische beschouwing van zijn werk veel gebeurtenissen in een ander daglicht plaatst. Dit lauwert zijn werk niet. Zijn overdrijving  deed bovenal geen recht aan hetgeen onze soldaten gepresteerd hebben in die bange meidagen van 1940. Dat de soldaten van 1-11 Grens-Bataljon bij Neerbosch hun plicht goed vervuld hebben staat buiten kijf. Dat de Duitse plannen door hun optreden gedwarsboomd werden en dat zij de Duitsers verliezen toegebracht hebben staat vast. Hun inzet voor het vaderland behoefde helemaal geen extra steuntje in de rug door vooringenomen selectieve broninterpretatie. Een nuchtere weergave van hun krijgsverrichtingen bij Neerbosch, en enkele dagen later bij Rhenen, was voldoende geweest om ons respect te krijgen.

[HvD]