31. Infanterie-Division
31. Infanterie-Division
Voorgeschiedenis
31. Infanterie-Division (31.ID) , op 1 oktober 1936 opgericht te Braunschweig in Wehrkreis XI, was een divisie van
de 1e Welle. Commandant van de divisie werd Generalleutnant Hertbert Fischer, 1. Generalstabsoffizier (Ia) werd
de Major i.G. Otto Kries. In vredestijd bestonden de infanterie-regimenten 17 en 82 van 31.ID uit een staf, twee
parate bataljons, een opleidingsbataljon, het zogenaamde “Erganzungsbataillon” en opleidingscompagnieën voor het
antitank- en infanteriegeschut. Het infanterieregiment 12 bestond uit staf, drie parate bataljons, twee opleidings
bataljons en een aantal opleidingscompagnies voor het antitank- en infanteriegeschut . Het artillerieregiment
bestond uit staf, drie afdelingen en drie opleidings-batterijen.
In de zomer van 1939 werd 31.ID, zoals zovele divisies, ingezet voor de bouw van veldversterkingen aan de grens
met Polen. Op 26 augustus 1939 werd 31.ID tijdens de algehele mobilisatie van het Duitse leger wederom verplaatst
naar de Poolse grens. Commandant van de divisie was op dat moment sinds 1 april 1937 de Generalleutnant Rudolf
Kaempfe.. 1. Generalstabsoffizier (Ia) was sinda maart 1939 de Oberstleutnant i.G. Hartwig Pohlmann, die in
februari 1940 werd vervangen door Major i.G. Fritz Ulrich. Op 1 september 1939 overschreden de eerste eenheden van
31.ID de Duits-Poolse grens in Noord-Oostelijke richting, waarbij 31.ID als Korpsreserve van 16.AK werd ingezet.
Infanterie-Regiment 12 werd hierbij aan 4. Panzer-Division toegevoegd, Infanterie-Regiment 82 aan 1. Panzer-
Division. Na het overschrijden van de Warthe bij Brzeznica op 4 en 5 september 1939 rukte 31.ID weer als
voltallige divisie op in de richting Warschau, waar IR82 als eerste infanterie-eenheid van het Duitse leger
arriveerde. In de veldtocht tegen Polen deed de divisie belangrijke gevechtservaringen op, met name de infanterie-
regimenten 12 en 82 en het Artillerie-Regiment 31 die veelvuldig tot inzet kwamen.
Na de capitulatie van Warschau op 27 september 1939, volgde voor 31.ID op 2 oktober 1939 een parade voor hun
commandant voor het Centraal Station van Warschau, op 5 oktober 1939 gevolgd door de grote overwinningsparade voor
Adolf Hitler op de “Aleja Ujasdowska”, waarvoor de divisie een parade-bataljon samenstelde.
Na enkele dagen rust en onderhoud kreeg de divisie het terugtochtbevel en marcheerde in 4 dagen van Warschau
naar Lodz (Litzmannstadt) waarna het transport naar het westen - Düsseldorf - begon. 31.ID verplaatste zich
naar de grens met Nederland, waar men gelegerd werd in Haltern, Gladbeck, Krefeld en Rheydt. Het hoofdkwartier van
de divisie vestigde zich in Heinsberg, op ongeveer 6 kilometer afstand van de grens met Nederland, en was tevens
de Divisions-Gefechtsstand.[1025 t/m 1031,1303]
De divisie nader bekeken
De veldtocht in Polen was succesvol verlopen voor 31.ID en had de troepen en officieren de benodigde gevechts-
ervaringen opgeleverd. De precieze verliescijfers van de divisie zijn niet bekend. Wel kon opgemaakt worden dat
deze bij Infanterie-Regiment 82 behoorlijk moeten zijn geweest. Dit regiment had vanaf de inval in Polen de spits
geleid en met name voor Warschau raakte IR82 verwikkeld in zware (deels man-tegen-man) gevechten met Poolse
troepen. Zo verloor de 7. Kompanie op 26 september 1939 binnen enkele minuten zijn voltallige 2e peloton: 14
doden en 24 gewonden. Tezamen met de 5. Kompanie telde men op deze dag alleen al 52 gesneuvelden.
De aanvullingen die 31.ID voor dit verlies aan manschappen en officieren kreeg kwam hoofdzakelijk vanuit de
Ersatz-eenheden. Dit had als negatief bijeffect dat de aanvullingen voornamelijk bestonden uit onervaren officieren
en manschappen. Daarnaast moest 31.ID zoals vele andere divisies individuele officieren maar ook delen van
eenheden afstaan voor de oprichting van nieuwe divisies. Infanterie-Regiment 12 moest haar complete 2e bataljon
afstaan voor het nieuw op te richten Infanterie-Regiment 517 van het 295. Infanterie-Division. Het nieuwe 2e
bataljon als ook het regiments pionierspeloton werden opgericht door levering vanuit de Ersatz en vanuit het 1e en
3e bataljon, die beiden ook weer aanvulling vanuit de Ersatz kregen.
Bij Infanterie-Regiment 17 en 82 vonden er behoudens de verplaatsing van enkele officieren en opvulling vanuit de
Ersatz geen noemenswaardige veranderingen plaats. Artillerie-Regiment 31 stond in januari 1940 naast de complete
staf van haar 2e Afdeling haar 2e batterij af aan het nieuw op te richten Artillerie-Regiment 295.
Het Feldersatz-Bataillon 31 werd “opgeheven” en werd het nieuwe 2e bataljon van Infanterie-Regiment 359.[ 1025 t/m
1031 ]
Bewapening
Een Kriegsgliederung van 31.ID voor 10 mei 1940 werd in de archiefstukken niet aangetroffen. Wel werden er sterkte-
opgaven voor 9 mei 1940 aangetroffen, waarvan enkele niet de bewapening vermelden waardoor het niet mogelijk is
gebleken tot een exacte vaststelling van de bewapening van de respectievelijke eenheden van deze divisie te komen.
Er is voor gekozen om, daar waar geen opgaven bekend zijn, de Soll-Stärke van betreffende eenheden aan te houden.
Door gebruikmaking van de in de KTB aangetroffen Kriegsgliederung van 1 mei 1940, de geplande Kriegsgliederung
zoals aangetroffen in akten van het OKW en genoemde organieke sterkte-opgaven is het gelukt een betrouwbaar
weergave van de Soll-Starke en Ist-Starke van 31.ID te geven. Deze weergave betreft dan wel die van 9 mei 1940,
die naar alle waarschijnlijkheid nagenoeg niet meer gewijzigd werd. [1800,1314,1353,1452]
Met betrekking tot de bewapening was er bij 31.ID in hoofdzaak sprake van moderne middelen, hoewel niet alle
eenheden op sterkte waren. De infanterie, maar ook de ondersteuningseenheden, waren uitgerust met de moderne
mitrailleur MG34. Machinepistolen voor de officieren en groepscommandanten waren echter in beperkte mate aanwezig,
en ook ontbraken de organieke hoeveelheden aan antitankgeweren (Panzer-Büchsen).
Het artillerie-regiment van 31.ID bestond uit 3 afdelingen waaraan de eerste afdeling van Schwere AR67 was
toegevoegd. Daarnaast werd 31.ID versterkt met (allen gemotoriseerd) Artillerie-Kommandeur 102, de staf van AR606,
de 2e Afdeling van AR53 (II./s.AR53), , de 2e Afdeling van AR58 (II./s.AR58) en de 2e Afdeling van AR60
(II./s.AR60). Hierdoor beschikte 31.ID over nagenoeg alle aan XI.AK toegevoegde artillerie-eenheden.
Tot slot werd het pionier-bataljon 31(Pi.31) versterkt met het gros van het Pionier-Lehr-Bataillon 1.
Panzerjäger-Abteilung 31 werd niet versterkt met luchtafweer. Aan de divisie werden nog toegevoegd een antitank-
compagnie (3./s.Pz.Jäg.Abt. 560), het gros van Nebelwerfer-Abteilung 3 (mot), de Beobachtungs-Abteilung 4, en drie
pelotons luchtafweer van het Flak-Regiment “General Göring”. [1800,1353,1452,1031,1028 ]
Op 9 mei 1940 bestond de bewapening van 30.ID (incl. toegevoegde eenheden) uit:
SOORT TYPE AANTAL
lichte vlammenwerper Flammenwerfer 34 27*
mid. vlammenwerper Flammenwerfer 4*
Zielfernrohr-Gewehr onbekend -
pistoolmitrailleur MP38/40 30**
antitankgeweer Panzerbüchse (Pz.B.) 38 10**
zware mitrailleur MG34 114
lichte mitrailleur MG34 399
lichte mortier l.Gr.W.36 (5cm) 83
zware mortier s.Gr.W.34 (8,1cm) 54
pantserafweergeschut 3,7-cm Pak 35/36 79
pantserafweergeschut 8,8-cm Flak 4 [3./s.Pz.Jäg.Abt.560]
infanteriegeschut 7,5-cm le.I.G.18 20
infanteriegeschut 15-cm s.I.G. 33 6
lichte houwitser 10,5-cm le. Feldhaubitze 18 36 [AR31]
zware houwitser 15-cm schw. Feldhaubitze 18 24 [I./s.AR67, II./s.AR58]
middelzwaar geschut 10,5-cm Kanone 18 24 [II./s.AR53. II./s.AR60]
luchtafweer 2-cm Flak 30 12 [delen 4. en 5./Flak-Rgt.G.G.]
raketwerpers 10-cm Nebelwerfer 35 12 [Nebelwerfer-Abt.3]
verkenningsvoertuig. le. Panzerspähwagen 3
* De aanwezigheid van lichte en middelzware vlammenwerpers bij de inval in Holland werd expliciet vermeld in het
KTB van 31.ID. Pionier-Bataillon 31 beschikte over 9 lichte vlammenwerpers (3 per compagnie) en Pionier-Lehr-
Bataillon 1 beschikte over 18 lichte en 4 middelzware vlammenwerpers (resp. 9 en 2 per compagnie).
** Genoemde aantallen betreffen die zoals opgegeven door IR82. Door zowel IR12 als IR17 als andere eenheden werden
geen opgaven betreffende deze wapens gedaan.
Gliederung
Een duidelijke omschrijving van de standaard “Gliederung” van een infanteriedivisie werd al gegeven in het
hoofdstuk Heer eenheden. De Gliederung van 31.ID, die met name door de toegevoegde artillerie behoorlijk afweek,
wordt met betrekking tot de voor de gevechten belangrijkste eenheden nader beschouwd. [1800, 1353,1452]
Divisie-staf
De staf van 31.ID bestond uit een grote stafgroep met daarbij een beveiligingspeloton (Stabswache) bewapend met 2
sMG's, een peloton motorordonnansen (Kradmeldezug) en een kaartenbureau (Kartenstelle).
Infanterieregimenten
31.ID beschikte over 3 infanterieregimenten met de nummeringen 12 (IR12), 17 (IR17) en 82 (IR82). Deze regimenten
hadden allen dezelfde structuur en bewapening.
De regimentsstaf bestond uit een stafgroep, een verbindingspeloton (Nachrichtenzug), een verkenningspeloton te
paard (Reiterzug) en een – organiek niet-gemotoriseerde – pionierspeloton bewapend met 3 l.MG’s.
De tot een regiment behorende drie bataljons bestonden organiek elk uit drie tirailleurcompagnieën
[Schützenkompanie] en een zware mitrailleurcompagnie [MG-Kompanie]. Hoewel de officiële Gliederung zoals
vastgesteld door het OKH voorzag in 12 l.MG's en 3 l.Gr.W's per Schützenkompanie en 12 s.MG's en 6 s.Gr.W.'s per
MG-Kompanie – het welk een versterking van 3 l.MG's per compagnie was ten opzichte van de bewapening na de
mobilisatie – beschikten geen der regimenten over de voorgeschreven 115 l.MG's. IR12, IR17 en IR82 waren
respectievelijk uitgerust met 95, 90 en 88 l.MG’s. Het aantal antitankgeweren en pistoolmitrailleurs was zeer
laag te noemen voor een 1e Welle-divisie. 31.ID zou volgens Soll-starke moeten beschikken over 432 stuks Mpi’s en
81 antitankgeweren alleen al bij de infanteriecompagnieën (16 Mpi’s en 3 antitankgeweren per compagnie).
De realiteit was dat op 9 mei 1940 alleen IR82aantoonbaar beschikte over deze wapens, te weten 30 Mpi’s en 10
antitankgeweren; alleen voor dit regiment al een tekort van 114 Mpi’s en 17 antitankgeweren.
De antitankcompagnie (Panzerjäger-Kompanie) van elk bataljon beschikte over 12 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en 4
lichte mitrailleurs. Het was de enige geheel gemotoriseerde compagnie binnen een regiment.
De Infanteriegeschutz-Kompanie van de bataljons beschikte over 6 stukken 7,5-cm le.I.G.18 en 2 stukken
s.IG 15-cm met paardentractie.
Verkenningsafdeling
De Aufklärungs-Abteilung 31 bestond uit een staf met verbindingspeloton en een bereden compagnie met 9 lichte en
2 zware mitrailleurs. Daarnaast beschikte het over een wielrijders-compagnie met 9 lichte en 2 zware mitrailleurs
en 2 ipv 3 lichte mortieren alsmede een gemotoriseerde zware compagnie bestaande uit verkenningspeloton met 3
pantserwagens, een gemotoriseerd anti-tankpeloton met 3 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en een gemotoriseerd peloton
licht infanteriegeschut met 2 x 7,5-cm le.I.G.18.
Antitankafdeling
De antitankafdeling, Panzerjäger-Abteilung 31, was volledig gemotoriseerd en bestond uit een staf met
verbindingspeloton en 3 compagnieën, elk bewapend met 12 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en 6 lichte mitrailleurs. Aan
deze afdeling werd, zoals eerder benoemd, geen gemotoriseerde Fla-Kompanie toegevoegd.
31.ID beschikte tevens over de 3e compagnie van schwere Panzer-Jäger-Abteilung 560. Deze compagnie was bewapend met
4 stuks 8,8-cm Flak - ingezet als antitankwapen maar ook ter bestrijding van bunkers en veldversterkingen - en 4
stuks 3,7-cm Pak 35/36. Bekend is dat deze eenheid tevens uitgerust was met l.MG’s, geplaatst op motoren met
zijspan, echter het aantal is niet bekend.
Artillerieregiment
Het Artillerie-Regiment 31 was een bereden artillerieregiment met een verbindingsgroep en als gevechtseenheden drie
middelzware afdelingen met elk een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met ieder vier stukken
10,5 cm veldgeschut le.FH.18 en 2 l.MG's. Daarnaast beschikte het over een eveneens bereden zware afdeling
(I./s.AR67) met een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met elk vier stukken 15 cm geschut s.FH.18
en 2 l.MG's.
Ook werden aan 31.ID nog toegevoegd, zoals bovenstaand vermeld, de geheel gemotoriseerde Artillerie-Kommandeur 102
(een stafgroep), de geheel gemotoriseerde staf van AR.606 met een verbindingsgroep, de geheel gemotoriseerde 2e
Afdeling van AR.53 (II./s.AR53) met een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met elk vier stukken
10,5-cm Kanone 18 en 2 l.MG’s, de geheel gemotoriseerde 2e afdeling van AR60 (II./s.AR60) met een verbindingsgroep,
een meetgroep en drie batterijen met elk vier stukken 10,5-cm Kanone 18 en 2 l.MG’s en de geheel gemotoriseerde 2e
Afdeling van AR58 (II./s.AR58) met een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met elk vier stukken
15-cm schw. Feldhaubitze 18 en 2 l.MG’s.
Pioniersafdeling
De Pionier-Bataillon 31 was deels gemotoriseerd, deels bereden. Gemotoriseerd waren de staf, een met 9 lichte
mitrailleurs en 3 lichte vlammenwerpers bewapende pionierscompagnie met bijbehorend materiaal, de lichte
pionierskolonne en het brugslagmateriaal. Bereden waren 2 pionierscompagnieën. Dit hield in dat het materiaal op
door paarden getrokken karren was geladen, maar dat de pioniers zelf zich te voet verplaatsen. Deze compagnieën
hadden elk 9 lichte mitrailleurs en 3 lichte vlammenwerpers als bewapening.
Ter versterking voor de inzet in Nederland was het gros van het deels gemotoriseerde Pionier-Lehr-Bataillon 1 aan
31.ID toegevoegd. Gemotoriseerd waren de staf, twee pionierscompagnies, de lichte pionierskolonne, een peloton
Stormboten (Sturmbootzug) en de Brücken-Bau-Kolonne 43. Daarnaast was het bataljon uitgerust met 3
niet-gemotoriseerde brugslagkolonne’s “Birago”. Beide pionierscompagnieën waren bewapend met 12 l.MG’s, 9 lichte
vlammenwerpers en 2 middelzware vlammenwerpers. De Sturmbootzug beschikte over 12 stormboten en 3 l.MG’s. Twee
Sturmbootzüge van dit Bataillon bevonden zich bij 7.ID.
Overigen
Aan 31.ID werden nog toegevoegd de gemotoriseerde Beobachtungs-Abteilung 14 en de tevens gemotoriseerde
Nebelwerfer-Abteilung 3 (mot). Deze Nebelwerfer-Abteilung bestond uit een staf , verbindingsgroep en 2 batterijen
met elk zes stukken 10 cm Nebelwerfer 35. Deze 10 cm Nebelwerfer 35 was in feite gewoon een 10 cm versie van de 8
cm standaard zware infanteriemortier en verschoot behalve rookgranaten meestal 10 cm brisantgranaten van 7,4 kg.
Een derde batterij was niet aan 31.ID toegevoegd maar zou bij aanvang van de aanval aan 14.ID toegevoegd worden.
Aan 31.ID werden tot slot 3 luchtafweer-pelotons toegevoegd, 2 pelotons van de 4.(leichte Batterie) I./Flak-
Regiment “General Göring” en 1 peloton van de 5.(leichte Batterie) I./Flak-Regiment “General Göring”. Elk peloton
was uitgerust met vier stukken 2-cm Flak 30.31. Infanterie-Division
Voorgeschiedenis
31. Infanterie-Division (31.ID) , op 1 oktober 1936 opgericht te Braunschweig in Wehrkreis XI, was een divisie van
de 1e Welle. Commandant van de divisie werd Generalleutnant Hertbert Fischer, 1. Generalstabsoffizier (Ia) werd
de Major i.G. Otto Kries. In vredestijd bestonden de infanterie-regimenten 17 en 82 van 31.ID uit een staf, twee
parate bataljons, een opleidingsbataljon, het zogenaamde “Erganzungsbataillon” en opleidingscompagnieën voor het
antitank- en infanteriegeschut. Het infanterieregiment 12 bestond uit staf, drie parate bataljons, twee opleidings
bataljons en een aantal opleidingscompagnies voor het antitank- en infanteriegeschut . Het artillerieregiment
bestond uit staf, drie afdelingen en drie opleidings-batterijen.
In de zomer van 1939 werd 31.ID, zoals zovele divisies, ingezet voor de bouw van veldversterkingen aan de grens
met Polen. Op 26 augustus 1939 werd 31.ID tijdens de algehele mobilisatie van het Duitse leger wederom verplaatst
naar de Poolse grens. Commandant van de divisie was op dat moment sinds 1 april 1937 de Generalleutnant Rudolf
Kaempfe.. 1. Generalstabsoffizier (Ia) was sinda maart 1939 de Oberstleutnant i.G. Hartwig Pohlmann, die in
februari 1940 werd vervangen door Major i.G. Fritz Ulrich. Op 1 september 1939 overschreden de eerste eenheden van
31.ID de Duits-Poolse grens in Noord-Oostelijke richting, waarbij 31.ID als Korpsreserve van 16.AK werd ingezet.
Infanterie-Regiment 12 werd hierbij aan 4. Panzer-Division toegevoegd, Infanterie-Regiment 82 aan 1. Panzer-
Division. Na het overschrijden van de Warthe bij Brzeznica op 4 en 5 september 1939 rukte 31.ID weer als
voltallige divisie op in de richting Warschau, waar IR82 als eerste infanterie-eenheid van het Duitse leger
arriveerde. In de veldtocht tegen Polen deed de divisie belangrijke gevechtservaringen op, met name de infanterie-
regimenten 12 en 82 en het Artillerie-Regiment 31 die veelvuldig tot inzet kwamen.
Na de capitulatie van Warschau op 27 september 1939, volgde voor 31.ID op 2 oktober 1939 een parade voor hun
commandant voor het Centraal Station van Warschau, op 5 oktober 1939 gevolgd door de grote overwinningsparade voor
Adolf Hitler op de “Aleja Ujasdowska”, waarvoor de divisie een parade-bataljon samenstelde.
Na enkele dagen rust en onderhoud kreeg de divisie het terugtochtbevel en marcheerde in 4 dagen van Warschau
naar Lodz (Litzmannstadt) waarna het transport naar het westen - Düsseldorf - begon. 31.ID verplaatste zich
naar de grens met Nederland, waar men gelegerd werd in Haltern, Gladbeck, Krefeld en Rheydt. Het hoofdkwartier van
de divisie vestigde zich in Heinsberg, op ongeveer 6 kilometer afstand van de grens met Nederland, en was tevens
de Divisions-Gefechtsstand.[1025 t/m 1031,1303]
De divisie nader bekeken
De veldtocht in Polen was succesvol verlopen voor 31.ID en had de troepen en officieren de benodigde gevechts-
ervaringen opgeleverd. De precieze verliescijfers van de divisie zijn niet bekend. Wel kon opgemaakt worden dat
deze bij Infanterie-Regiment 82 behoorlijk moeten zijn geweest. Dit regiment had vanaf de inval in Polen de spits
geleid en met name voor Warschau raakte IR82 verwikkeld in zware (deels man-tegen-man) gevechten met Poolse
troepen. Zo verloor de 7. Kompanie op 26 september 1939 binnen enkele minuten zijn voltallige 2e peloton: 14
doden en 24 gewonden. Tezamen met de 5. Kompanie telde men op deze dag alleen al 52 gesneuvelden.
De aanvullingen die 31.ID voor dit verlies aan manschappen en officieren kreeg kwam hoofdzakelijk vanuit de
Ersatz-eenheden. Dit had als negatief bijeffect dat de aanvullingen voornamelijk bestonden uit onervaren officieren
en manschappen. Daarnaast moest 31.ID zoals vele andere divisies individuele officieren maar ook delen van
eenheden afstaan voor de oprichting van nieuwe divisies. Infanterie-Regiment 12 moest haar complete 2e bataljon
afstaan voor het nieuw op te richten Infanterie-Regiment 517 van het 295. Infanterie-Division. Het nieuwe 2e
bataljon als ook het regiments pionierspeloton werden opgericht door levering vanuit de Ersatz en vanuit het 1e en
3e bataljon, die beiden ook weer aanvulling vanuit de Ersatz kregen.
Bij Infanterie-Regiment 17 en 82 vonden er behoudens de verplaatsing van enkele officieren en opvulling vanuit de
Ersatz geen noemenswaardige veranderingen plaats. Artillerie-Regiment 31 stond in januari 1940 naast de complete
staf van haar 2e Afdeling haar 2e batterij af aan het nieuw op te richten Artillerie-Regiment 295.
Het Feldersatz-Bataillon 31 werd “opgeheven” en werd het nieuwe 2e bataljon van Infanterie-Regiment 359.[ 1025 t/m
1031 ]
Bewapening
Een Kriegsgliederung van 31.ID voor 10 mei 1940 werd in de archiefstukken niet aangetroffen. Wel werden er sterkte-
opgaven voor 9 mei 1940 aangetroffen, waarvan enkele niet de bewapening vermelden waardoor het niet mogelijk is
gebleken tot een exacte vaststelling van de bewapening van de respectievelijke eenheden van deze divisie te komen.
Er is voor gekozen om, daar waar geen opgaven bekend zijn, de Soll-Stärke van betreffende eenheden aan te houden.
Door gebruikmaking van de in de KTB aangetroffen Kriegsgliederung van 1 mei 1940, de geplande Kriegsgliederung
zoals aangetroffen in akten van het OKW en genoemde organieke sterkte-opgaven is het gelukt een betrouwbaar
weergave van de Soll-Starke en Ist-Starke van 31.ID te geven. Deze weergave betreft dan wel die van 9 mei 1940,
die naar alle waarschijnlijkheid nagenoeg niet meer gewijzigd werd. [1800,1314,1353,1452]
Met betrekking tot de bewapening was er bij 31.ID in hoofdzaak sprake van moderne middelen, hoewel niet alle
eenheden op sterkte waren. De infanterie, maar ook de ondersteuningseenheden, waren uitgerust met de moderne
mitrailleur MG34. Machinepistolen voor de officieren en groepscommandanten waren echter in beperkte mate aanwezig,
en ook ontbraken de organieke hoeveelheden aan antitankgeweren (Panzer-Büchsen).
Het artillerie-regiment van 31.ID bestond uit 3 afdelingen waaraan de eerste afdeling van Schwere AR67 was
toegevoegd. Daarnaast werd 31.ID versterkt met (allen gemotoriseerd) Artillerie-Kommandeur 102, de staf van AR606,
de 2e Afdeling van AR53 (II./s.AR53), , de 2e Afdeling van AR58 (II./s.AR58) en de 2e Afdeling van AR60
(II./s.AR60). Hierdoor beschikte 31.ID over nagenoeg alle aan XI.AK toegevoegde artillerie-eenheden.
Tot slot werd het pionier-bataljon 31(Pi.31) versterkt met het gros van het Pionier-Lehr-Bataillon 1.
Panzerjäger-Abteilung 31 werd niet versterkt met luchtafweer. Aan de divisie werden nog toegevoegd een antitank-
compagnie (3./s.Pz.Jäg.Abt. 560), het gros van Nebelwerfer-Abteilung 3 (mot), de Beobachtungs-Abteilung 4, en drie
pelotons luchtafweer van het Flak-Regiment “General Göring”. [1800,1353,1452,1031,1028 ]
Op 9 mei 1940 bestond de bewapening van 30.ID (incl. toegevoegde eenheden) uit:
SOORT TYPE AANTAL
lichte vlammenwerper Flammenwerfer 34 27*
mid. vlammenwerper Flammenwerfer 4*
Zielfernrohr-Gewehr onbekend -
pistoolmitrailleur MP38/40 30**
antitankgeweer Panzerbüchse (Pz.B.) 38 10**
zware mitrailleur MG34 114
lichte mitrailleur MG34 399
lichte mortier l.Gr.W.36 (5cm) 83
zware mortier s.Gr.W.34 (8,1cm) 54
pantserafweergeschut 3,7-cm Pak 35/36 79
pantserafweergeschut 8,8-cm Flak 4 [3./s.Pz.Jäg.Abt.560]
infanteriegeschut 7,5-cm le.I.G.18 20
infanteriegeschut 15-cm s.I.G. 33 6
lichte houwitser 10,5-cm le. Feldhaubitze 18 36 [AR31]
zware houwitser 15-cm schw. Feldhaubitze 18 24 [I./s.AR67, II./s.AR58]
middelzwaar geschut 10,5-cm Kanone 18 24 [II./s.AR53. II./s.AR60]
luchtafweer 2-cm Flak 30 12 [delen 4. en 5./Flak-Rgt.G.G.]
raketwerpers 10-cm Nebelwerfer 35 12 [Nebelwerfer-Abt.3]
verkenningsvoertuig. le. Panzerspähwagen 3
* De aanwezigheid van lichte en middelzware vlammenwerpers bij de inval in Holland werd expliciet vermeld in het
KTB van 31.ID. Pionier-Bataillon 31 beschikte over 9 lichte vlammenwerpers (3 per compagnie) en Pionier-Lehr-
Bataillon 1 beschikte over 18 lichte en 4 middelzware vlammenwerpers (resp. 9 en 2 per compagnie).
** Genoemde aantallen betreffen die zoals opgegeven door IR82. Door zowel IR12 als IR17 als andere eenheden werden
geen opgaven betreffende deze wapens gedaan.
Gliederung
Een duidelijke omschrijving van de standaard “Gliederung” van een infanteriedivisie werd al gegeven in het
hoofdstuk Heer eenheden. De Gliederung van 31.ID, die met name door de toegevoegde artillerie behoorlijk afweek,
wordt met betrekking tot de voor de gevechten belangrijkste eenheden nader beschouwd. [1800, 1353,1452]
Divisie-staf
De staf van 31.ID bestond uit een grote stafgroep met daarbij een beveiligingspeloton (Stabswache) bewapend met 2
sMG's, een peloton motorordonnansen (Kradmeldezug) en een kaartenbureau (Kartenstelle).
Infanterieregimenten
31.ID beschikte over 3 infanterieregimenten met de nummeringen 12 (IR12), 17 (IR17) en 82 (IR82). Deze regimenten
hadden allen dezelfde structuur en bewapening.
De regimentsstaf bestond uit een stafgroep, een verbindingspeloton (Nachrichtenzug), een verkenningspeloton te
paard (Reiterzug) en een – organiek niet-gemotoriseerde – pionierspeloton bewapend met 3 l.MG’s.
De tot een regiment behorende drie bataljons bestonden organiek elk uit drie tirailleurcompagnieën
[Schützenkompanie] en een zware mitrailleurcompagnie [MG-Kompanie]. Hoewel de officiële Gliederung zoals
vastgesteld door het OKH voorzag in 12 l.MG's en 3 l.Gr.W's per Schützenkompanie en 12 s.MG's en 6 s.Gr.W.'s per
MG-Kompanie – het welk een versterking van 3 l.MG's per compagnie was ten opzichte van de bewapening na de
mobilisatie – beschikten geen der regimenten over de voorgeschreven 115 l.MG's. IR12, IR17 en IR82 waren
respectievelijk uitgerust met 95, 90 en 88 l.MG’s. Het aantal antitankgeweren en pistoolmitrailleurs was zeer
laag te noemen voor een 1e Welle-divisie. 31.ID zou volgens Soll-starke moeten beschikken over 432 stuks Mpi’s en
81 antitankgeweren alleen al bij de infanteriecompagnieën (16 Mpi’s en 3 antitankgeweren per compagnie).
De realiteit was dat op 9 mei 1940 alleen IR82aantoonbaar beschikte over deze wapens, te weten 30 Mpi’s en 10
antitankgeweren; alleen voor dit regiment al een tekort van 114 Mpi’s en 17 antitankgeweren.
De antitankcompagnie (Panzerjäger-Kompanie) van elk bataljon beschikte over 12 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en 4
lichte mitrailleurs. Het was de enige geheel gemotoriseerde compagnie binnen een regiment.
De Infanteriegeschutz-Kompanie van de bataljons beschikte over 6 stukken 7,5-cm le.I.G.18 en 2 stukken
s.IG 15-cm met paardentractie.
Verkenningsafdeling
De Aufklärungs-Abteilung 31 bestond uit een staf met verbindingspeloton en een bereden compagnie met 9 lichte en
2 zware mitrailleurs. Daarnaast beschikte het over een wielrijders-compagnie met 9 lichte en 2 zware mitrailleurs
en 2 ipv 3 lichte mortieren alsmede een gemotoriseerde zware compagnie bestaande uit verkenningspeloton met 3
pantserwagens, een gemotoriseerd anti-tankpeloton met 3 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en een gemotoriseerd peloton
licht infanteriegeschut met 2 x 7,5-cm le.I.G.18.
Antitankafdeling
De antitankafdeling, Panzerjäger-Abteilung 31, was volledig gemotoriseerd en bestond uit een staf met
verbindingspeloton en 3 compagnieën, elk bewapend met 12 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en 6 lichte mitrailleurs. Aan
deze afdeling werd, zoals eerder benoemd, geen gemotoriseerde Fla-Kompanie toegevoegd.
31.ID beschikte tevens over de 3e compagnie van schwere Panzer-Jäger-Abteilung 560. Deze compagnie was bewapend met
4 stuks 8,8-cm Flak - ingezet als antitankwapen maar ook ter bestrijding van bunkers en veldversterkingen - en 4
stuks 3,7-cm Pak 35/36. Bekend is dat deze eenheid tevens uitgerust was met l.MG’s, geplaatst op motoren met
zijspan, echter het aantal is niet bekend.
Artillerieregiment
Het Artillerie-Regiment 31 was een bereden artillerieregiment met een verbindingsgroep en als gevechtseenheden drie
middelzware afdelingen met elk een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met ieder vier stukken
10,5 cm veldgeschut le.FH.18 en 2 l.MG's. Daarnaast beschikte het over een eveneens bereden zware afdeling
(I./s.AR67) met een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met elk vier stukken 15 cm geschut s.FH.18
en 2 l.MG's.
Ook werden aan 31.ID nog toegevoegd, zoals bovenstaand vermeld, de geheel gemotoriseerde Artillerie-Kommandeur 102
(een stafgroep), de geheel gemotoriseerde staf van AR.606 met een verbindingsgroep, de geheel gemotoriseerde 2e
Afdeling van AR.53 (II./s.AR53) met een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met elk vier stukken
10,5-cm Kanone 18 en 2 l.MG’s, de geheel gemotoriseerde 2e afdeling van AR60 (II./s.AR60) met een verbindingsgroep,
een meetgroep en drie batterijen met elk vier stukken 10,5-cm Kanone 18 en 2 l.MG’s en de geheel gemotoriseerde 2e
Afdeling van AR58 (II./s.AR58) met een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met elk vier stukken
15-cm schw. Feldhaubitze 18 en 2 l.MG’s.
Pioniersafdeling
De Pionier-Bataillon 31 was deels gemotoriseerd, deels bereden. Gemotoriseerd waren de staf, een met 9 lichte
mitrailleurs en 3 lichte vlammenwerpers bewapende pionierscompagnie met bijbehorend materiaal, de lichte
pionierskolonne en het brugslagmateriaal. Bereden waren 2 pionierscompagnieën. Dit hield in dat het materiaal op
door paarden getrokken karren was geladen, maar dat de pioniers zelf zich te voet verplaatsen. Deze compagnieën
hadden elk 9 lichte mitrailleurs en 3 lichte vlammenwerpers als bewapening.
Ter versterking voor de inzet in Nederland was het gros van het deels gemotoriseerde Pionier-Lehr-Bataillon 1 aan
31.ID toegevoegd. Gemotoriseerd waren de staf, twee pionierscompagnies, de lichte pionierskolonne, een peloton
Stormboten (Sturmbootzug) en de Brücken-Bau-Kolonne 43. Daarnaast was het bataljon uitgerust met 3
niet-gemotoriseerde brugslagkolonne’s “Birago”. Beide pionierscompagnieën waren bewapend met 12 l.MG’s, 9 lichte
vlammenwerpers en 2 middelzware vlammenwerpers. De Sturmbootzug beschikte over 12 stormboten en 3 l.MG’s. Twee
Sturmbootzüge van dit Bataillon bevonden zich bij 7.ID.
Overigen
Aan 31.ID werden nog toegevoegd de gemotoriseerde Beobachtungs-Abteilung 14 en de tevens gemotoriseerde
Nebelwerfer-Abteilung 3 (mot). Deze Nebelwerfer-Abteilung bestond uit een staf , verbindingsgroep en 2 batterijen
met elk zes stukken 10 cm Nebelwerfer 35. Deze 10 cm Nebelwerfer 35 was in feite gewoon een 10 cm versie van de 8
cm standaard zware infanteriemortier en verschoot behalve rookgranaten meestal 10 cm brisantgranaten van 7,4 kg.
Een derde batterij was niet aan 31.ID toegevoegd maar zou bij aanvang van de aanval aan 14.ID toegevoegd worden.
Aan 31.ID werden tot slot 3 luchtafweer-pelotons toegevoegd, 2 pelotons van de 4.(leichte Batterie) I./Flak-
Regiment “General Göring” en 1 peloton van de 5.(leichte Batterie) I./Flak-Regiment “General Göring”. Elk peloton
was uitgerust met vier stukken 2-cm Flak 30.
Voorgeschiedenis
31. Infanterie-Division (31.ID), op 1 oktober 1936 opgericht te Braunschweig in Wehrkreis XI, was een divisie van de 1e Welle. Commandant van de divisie werd Generalleutnant Hertbert Fischer, 1. Generalstabsoffizier (Ia) werd de Major i.G. Otto Kries. In vredestijd bestonden de infanterie-regimenten 17 en 82 van 31.ID uit een staf, twee parate bataljons, een opleidingsbataljon, het zogenaamde “Erganzungsbataillon” en opleidingscompagnieën voor het antitank- en infanteriegeschut. Het infanterieregiment 12 bestond uit staf, drie parate bataljons, twee opleidingsbataljons en een aantal opleidingscompagnies voor het antitank- en infanteriegeschut. Het artillerieregiment bestond uit staf, drie afdelingen en drie opleidings-batterijen.
In de zomer van 1939 werd 31.ID, zoals zovele divisies, ingezet voor de bouw van veldversterkingen aan de grens met Polen. Op 26 augustus 1939 werd 31.ID tijdens de algehele mobilisatie van het Duitse leger wederom verplaatst naar de Poolse grens. Commandant van de divisie was op dat moment sinds 1 april 1937 de Generalleutnant Rudolf Kaempfe. 1. Generalstabsoffizier (Ia) was sinda maart 1939 de Oberstleutnant i.G. Hartwig Pohlmann, die in februari 1940 werd vervangen door Major i.G. Fritz Ulrich. Op 1 september 1939 overschreden de eerste eenheden van 31.ID de Duits-Poolse grens in Noord-Oostelijke richting, waarbij 31.ID als Korpsreserve van 16.AK werd ingezet.
Infanterie-Regiment 12 werd hierbij aan 4. Panzer-Division toegevoegd, Infanterie-Regiment 82 aan 1. Panzer-Division. Na het overschrijden van de Warthe bij Brzeznica op 4 en 5 september 1939 rukte 31.ID weer als voltallige divisie op in de richting Warschau, waar IR82 als eerste infanterie-eenheid van het Duitse leger arriveerde.
In de veldtocht tegen Polen deed de divisie belangrijke gevechtservaringen op, met name de infanterie-regimenten 12 en 82 en het Artillerie-Regiment 31 die veelvuldig tot inzet kwamen.
Na de capitulatie van Warschau op 27 september 1939, volgde voor 31.ID op 2 oktober 1939 een parade voor hun commandant voor het Centraal Station van Warschau, op 5 oktober 1939 gevolgd door de grote overwinningsparade voor Adolf Hitler op de “Aleja Ujasdowska”, waarvoor de divisie een parade-bataljon samenstelde.
Na enkele dagen rust en onderhoud kreeg de divisie het terugtochtbevel en marcheerde in 4 dagen van Warschau naar Lodz (Litzmannstadt) waarna het transport naar het westen -Düsseldor - begon. 31.ID verplaatste zich naar de grens met Nederland, waar men gelegerd werd in Haltern, Gladbeck, Krefeld en Rheydt. Het hoofdkwartier van de divisie vestigde zich in Heinsberg, op ongeveer 6 kilometer afstand van de grens met Nederland, en was tevens de Divisions-Gefechtsstand. [1025 t/m 1031,1303]
De divisie nader bekeken
De veldtocht in Polen was succesvol verlopen voor 31.ID en had de troepen en officieren de benodigde gevechts-ervaringen opgeleverd. De precieze verliescijfers van de divisie zijn niet bekend. Wel kon opgemaakt worden dat deze bij Infanterie-Regiment 82 behoorlijk moeten zijn geweest. Dit regiment had vanaf de inval in Polen de spits geleid en met name voor Warschau raakte IR82 verwikkeld in zware (deels man-tegen-man) gevechten met Poolse troepen. Zo verloor de 7. Kompanie op 26 september 1939, toen het tesamen met 5. Kompanie een aanval inzette, binnen enkele minuten zijn voltallige 2e peloton: 14 doden en 24 gewonden. Beide compagnieën verloren gezamelijk bij de aanval op Warschau 52 gesneuvelden. [1025,1028]
De aanvullingen die 31.ID voor dit verlies aan manschappen en officieren kreeg kwam hoofdzakelijk vanuit de Ersatz-eenheden. Dit had als negatief bijeffect dat de aanvullingen voornamelijk bestonden uit onervaren officieren en manschappen. Daarnaast moest 31.ID zoals vele andere divisies individuele officieren maar ook delen van eenheden afstaan voor de oprichting van nieuwe divisies. Infanterie-Regiment 12 moest haar complete 2e bataljon afstaan voor het nieuw op te richten Infanterie-Regiment 517 van de 295. Infanterie-Division. Het nieuwe 2e bataljon als ook het regiments pionierspeloton werden opgericht door levering vanuit de Ersatz en vanuit het 1e en 3e bataljon, die beiden ook weer aanvulling vanuit de Ersatz kregen.
Bij Infanterie-Regiment 17 en 82 vonden er behoudens de verplaatsing van enkele officieren en opvulling vanuit de Ersatz geen noemenswaardige veranderingen plaats. Artillerie-Regiment 31 stond in januari 1940 naast de complete staf van haar 2e Afdeling haar 2e batterij af aan het nieuw op te richten Artillerie-Regiment 295.
Het Feldersatz-Bataillon 31 werd “opgeheven” en werd het nieuwe 2e bataljon van Infanterie-Regiment 359. [1025 t/m 1031]
Bewapening
Een Kriegsgliederung van 31.ID voor 10 mei 1940 werd in de archiefstukken niet aangetroffen. Wel werden er sterkte-opgaven voor 9 mei 1940 aangetroffen, waarvan enkele niet de bewapening vermelden waardoor het niet mogelijk is gebleken tot een exacte vaststelling van de bewapening van de respectievelijke eenheden van deze divisie te komen. Er is voor gekozen om, daar waar geen opgaven bekend zijn, de Soll-Stärke van betreffende eenheden aan te houden.
Door gebruikmaking van de in de KTB aangetroffen Kriegsgliederung van 1 mei 1940, de geplande Kriegsgliederung zoals aangetroffen in akten van het OKW en genoemde organieke sterkte-opgaven is het gelukt een betrouwbaar weergave van de Ist-Starke van 31.ID te geven. Deze weergave betreft dan wel die van 9 mei 1940, die naar alle waarschijnlijkheid nagenoeg niet meer gewijzigd werd. De exacte aantallen personeel binnen de respectievelijke eenheden op 10 mei 1940 viel niet meer vast te stellen. Wel is gebleken dat IR12 op 1 mei 1940 een totale sterkte (Verpflegungsstärke) meldde van 3,102 man en 649 paarden, met een gevechtssterkte van 2,881 man en 574 paarden. IR82 meldde te zelfder tijd een Verpflegungsstärke van 3,139 man en 632 paarden. Haar gevechtssterkte was nagenoeg gelijk aan die van IR12. [1031,1028,1800,1314,1353,1452]
Met betrekking tot de bewapening was er bij 31.ID in hoofdzaak sprake van moderne middelen, hoewel niet alle eenheden op sterkte waren. De infanterie, maar ook de ondersteuningseenheden, waren uitgerust met de moderne mitrailleur MG34. Machinepistolen voor de officieren en groepscommandanten waren echter in beperkte mate aanwezig, en ook ontbraken de organieke hoeveelheden aan antitankgeweren (Panzer-Büchsen).
Het artillerie-regiment van 31.ID bestond uit 3 afdelingen waaraan de eerste afdeling van AR67 was toegevoegd. Daarnaast werd 31.ID versterkt met (allen gemotoriseerd) Artillerie-Kommandeur 102, de staf van AR606, de 2e Afdeling van AR53 (II./AR53), de 2e Afdeling van AR58 (II./AR58) en de 2e Afdeling van AR60 (II./AR60). Hierdoor beschikte 31.ID over nagenoeg alle aan XI.AK toegevoegde artillerie-eenheden.
Daarnaast werd het pionier-bataljon 31 (Pi.31) versterkt met het gros van het Pionier-Lehr-Bataillon 1 en werd Panzerjäger-Abteilung 31 niet versterkt met luchtafweer. Aan de divisie werden nog toegevoegd een antitank-compagnie (3./s.Pz.Jäg.Abt. 560), het gros van Nebelwerfer-Abteilung 3 (mot.), de Beobachtungs-Abteilung 14, en drie pelotons luchtafweer van het Flak-Regiment “General Göring”. [1800,1353,1452,1031,1028]
Op 9 mei 1940 bestond de bewapening van 31.ID (incl. toegevoegde eenheden) uit:
Soort |
Type |
Ist-St. |
|
lichte vlammenwerper |
Flammenwerfer 34 |
27* |
|
midd. vlammenwerper |
Flammenwerfer |
4* |
|
pistoolmitrailleur |
MP 38/40 |
30** |
IR82 |
anti-tankgeweer |
PanzerBüchse 38 |
10** |
IR82 |
lichte mitrailleur |
MG 34 |
399 |
|
zware mitrailleur |
MG 34 |
114 |
|
lichte mortier |
le.Gr.W.36 (5-cm) |
83 |
|
zware mortier |
s.Gr.W.34 (8-cm) |
54 |
|
pantserafweergeschut |
3,7-cm Pak 35/36 |
79 |
|
pantserafweergeschut |
8,8-cm Flak |
4 |
3./s.Pz.Jäg.Abt.560 |
infanteriegeschut |
7,5-cm le.I.G. 18 |
20 |
|
infanteriegeschut |
15-cm schw.I.G. 33 |
6 |
|
lichte houwitser |
10,5-cm le. Feldhaubitze 18 |
36 |
AR31 |
middelzwaar geschut |
10,5-cm Kanone 18 |
24 |
II./AR53, II./AR60 |
zware houwitser |
15-cm s. Feldhaubitze 18 |
24 |
I./AR67, II./AR58 |
luchtafweergeschut |
2-cm Flak 30 |
12 |
4. en 5./Flak-Rgt.G.G. |
raketwerper |
10-cm Nebelwerfer 35 |
12 |
Nebelwerfer-Abt.3 |
pantserwagens |
le. Panzerspähwagen |
3 |
|
* De aanwezigheid van lichte en middelzware vlammenwerpers bij de inval in Holland werd expliciet vermeld in het KTB van 31.ID. Pionier-Bataillon 31 beschikte over 9 lichte vlammenwerpers (3 per compagnie) en Pionier-Lehr-Bataillon 1 beschikte over 18 lichte en 4 middelzware vlammenwerpers (resp. 9 en 2 per compagnie).
** Genoemde aantallen betreffen die zoals opgegeven door IR82. Door zowel IR12 als IR17 als andere eenheden werden geen opgaven betreffende deze wapens gedaan.
Gliederung
Een duidelijke omschrijving van de standaard “Gliederung” van een infanteriedivisie werd al gegeven in het hoofdstuk Heer eenheden. De Gliederung van 31.ID, die met name door de toegevoegde artillerie behoorlijk afweek, wordt met betrekking tot de voor de gevechten belangrijkste eenheden nader beschouwd. [1800, 1353,1452]
Divisie-staf
De staf van 31.ID bestond uit een grote stafgroep met daarbij een beveiligingspeloton (Stabswache) bewapend met 2 sMG's, een peloton motorordonnansen (Kradmeldezug) en een kaartenbureau (Kartenstelle).
Infanterieregimenten
31.ID beschikte over 3 infanterieregimenten met de nummeringen 12 (IR12), 17 (IR17) en 82 (IR82). Deze regimenten hadden allen dezelfde structuur en bewapening. De regimentsstaf bestond uit een stafgroep, een verbindingspeloton (Nachrichtenzug), een verkenningspeloton te paard (Reiterzug) en een – organiek niet-gemotoriseerd – pionierspeloton bewapend met 3 l.MG’s.
De tot een regiment behorende drie bataljons bestonden organiek elk uit drie tirailleurcompagnieën[Schützenkompanie] en een zware mitrailleurcompagnie [MG-Kompanie]. Hoewel de officiële Gliederung zoals vastgesteld door het OKH voorzag in 12 l.MG's en 3 l.Gr.W's per Schützenkompanie en 12 s.MG's en 6 s.Gr.W.'s per MG-Kompanie – het welk een versterking van 3 l.MG's per compagnie was ten opzichte van de bewapening na de mobilisatie – beschikten geen der regimenten over de voorgeschreven 115 l.MG's. IR12, IR17 en IR82 waren respectievelijk uitgerust met 95, 90 en 88 l.MG’s.
Het aantal antitankgeweren en pistoolmitrailleurs was zeer laag te noemen voor een 1e Welle-divisie. 31.ID zou volgens Soll-starke moeten beschikken over 432 stuks MPi’s en 81 antitankgeweren alleen al bij de infanteriecompagnieën (16 MPi’s en 3 antitankgeweren per compagnie). De realiteit was dat op 9 mei 1940 alleen IR82 aantoonbaar beschikte over deze wapens, te weten 30 MPi’s en 10 antitankgeweren; alleen voor dit regiment al een tekort van 114 MPi’s en 17 antitankgeweren.
De antitankcompagnie (Panzerjäger-Kompanie) van elk bataljon beschikte over 12 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en 4 lichte mitrailleurs. Het was de enige geheel gemotoriseerde compagnie binnen een regiment.
De Infanteriegeschutz-Kompanie van de bataljons beschikte over 6 stukken 7,5-cm le.I.G.18 en 2 stukken s.IG 15-cm met paardentractie.
Verkenningsafdeling
De Aufklärungs-Abteilung 31 bestond uit een staf met verbindingspeloton en een bereden compagnie met 9 lichte en 2 zware mitrailleurs. Daarnaast beschikte het over een wielrijders-compagnie met 9 lichte en 2 zware mitrailleurs en 2 ipv 3 lichte mortieren alsmede een gemotoriseerde zware compagnie bestaande uit verkenningspeloton met 3 pantserwagens, een gemotoriseerd anti-tankpeloton met 3 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en een gemotoriseerd peloton licht infanteriegeschut met 2 x 7,5-cm le.I.G.18.
Antitankafdeling
De antitankafdeling, Panzerjäger-Abteilung 31, was volledig gemotoriseerd en bestond uit een staf met verbindingspeloton en 3 compagnieën, elk bewapend met 12 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en 6 lichte mitrailleurs. Aan deze afdeling werd, zoals eerder benoemd, geen gemotoriseerde Fla-Kompanie toegevoegd.
31.ID beschikte tevens over de 3e compagnie van Schwere Panzer-Jäger-Abteilung 560. Deze compagnie was bewapend met 4 stuks 8,8-cm Flak - ingezet als antitankwapen maar ook ter bestrijding van bunkers en veldversterkingen - en 4 stuks 3,7-cm Pak 35/36. Bekend is dat deze eenheid tevens uitgerust was met l.MG’s, geplaatst op motoren met zijspan, echter het aantal is niet bekend.
Artillerieregiment
Het Artillerie-Regiment 31 was een bereden artillerieregiment met een verbindingsgroep en als gevechtseenheden drie middelzware afdelingen met elk een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met ieder vier stukken 10,5 cm veldgeschut le.FH.18 en 2 l.MG's. Daarnaast beschikte het over een eveneens bereden afdeling (I./AR67) met een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met elk vier stukken 15 cm geschut s.FH.18 en 2 l.MG's.
Ook werden aan 31.ID nog toegevoegd, zoals bovenstaand vermeld, de geheel gemotoriseerde Artillerie-Kommandeur 102 (een stafgroep), de geheel gemotoriseerde staf van AR.606 met een verbindingsgroep, de geheel gemotoriseerde 2e Afdeling van AR.53 (II./AR53) met een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met elk vier stukken 10,5-cm Kanone 18 en 2 l.MG’s, de geheel gemotoriseerde 2e afdeling van AR60 (II./AR60) met een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met elk vier stukken 10,5-cm Kanone 18 en 2 l.MG’s en de geheel gemotoriseerde 2e Afdeling van AR58 (II./AR58) met een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met elk vier stukken 15-cm Schw. Feldhaubitze 18 en 2 l.MG’s.
Pioniersafdeling
Het Pionier-Bataillon 31 was deels gemotoriseerd, deels bereden. Gemotoriseerd waren de staf, een met 9 lichte mitrailleurs en 3 lichte vlammenwerpers bewapende pionierscompagnie met bijbehorend materiaal, de lichte pionierskolonne en het brugslagmateriaal. Bereden waren 2 pionierscompagnieën. Dit hield in dat het materiaal op door paarden getrokken karren was geladen, maar dat de pioniers zelf zich te voet verplaatsen. Deze compagnieën hadden elk 9 lichte mitrailleurs en 3 lichte vlammenwerpers als bewapening.
Ter versterking voor de inzet in Nederland was het gros van het deels gemotoriseerde Pionier-Lehr-Bataillon 1 aan 31.ID toegevoegd. Gemotoriseerd waren de staf, twee pionierscompagnies, de lichte pionierskolonne, een peloton Stormboten (Sturmbootzug) en de Brücken-Bau-Kolonne 43. Daarnaast was het bataljon uitgerust met 3 niet-gemotoriseerde brugslagkolonne’s “Birago”. Beide pionierscompagnieën waren bewapend met 12 l.MG’s, 9 lichte vlammenwerpers en 2 middelzware vlammenwerpers. De Sturmbootzug beschikte over 12 stormboten met buitenboordmotor en 3 l.MG’s. Twee Sturmbootzüge van dit Bataillon bevonden zich bij 7.ID.
Overigen
Aan 31.ID werden nog toegevoegd de gemotoriseerde Beobachtungs-Abteilung 14 en de tevens gemotoriseerde Nebelwerfer-Abteilung 3 (mot.). Deze Nebelwerfer-Abteilung bestond uit een staf , verbindingsgroep en 2 batterijen met elk zes stukken 10 cm Nebelwerfer 35. Deze 10 cm Nebelwerfer 35 was in feite gewoon een 10 cm versie van de 8 cm standaard zware infanteriemortier en verschoot behalve rookgranaten meestal 10 cm brisantgranaten van 7,4 kg. Een derde batterij was niet aan 31.ID toegevoegd maar zou bij aanvang van de aanval aan 14.ID toegevoegd worden.
Aan 31.ID werden tot slot 3 luchtafweer-pelotons toegevoegd, 2 pelotons van de 4.(leichte Batterie) I./Flak-Regiment “General Göring” en 1 peloton van de 5.(leichte Batterie) I./Flak-Regiment “General Göring”. Elk peloton was uitgerust met vier stukken 2-cm Flak 30.