Print deze pagina

Heer eenheden

Inleiding

De exacte gegevens over de Duitse sterkte aan de vooravond van Fall Gelb zijn maar mondjesmaat aanwezig in het Militärarchiv in Freiburg. Helaas zijn veel gegevens bewust of door bombardementen en andere overmachtkwesties verloren gegaan. Dat bemoeilijkt reconstructie van de exacte samenstelling, sterkte en bewapening van veel eenheden. Helaas kan niemand zeggen de werkelijke cijfers te bezitten. Er zijn door verschillende instanties, onderzoekers of publicisten nauwkeurige analyses gemaakt van de Duitse cijfers, niet in de laatste plaats door de Duitse archieven en 'militärhistoriker' zelf, maar iedere onderzoeker stuit op dezelfde basisproblematiek. Slechts door analyse, onderzoek, herleiding en berekening kan enige mate van accurate samenstelling worden gegeven van de Duitse 'Gliederung und Starke'.

Er is naoorlogs in ons land menig publiek debat gevoerd over bijvoorbeeld de accurate sterkte van met name de 9e Panzer Division. Een dergelijk debat lijkt echter vooral een debat in de marge als we praten over een totale veldslag en tegen die achtergrond enige tientallen tanks of pantserwagens die wel of niet in de gelederen zouden zijn opgenomen. Hoewel dus enerzijds op een groot geheel een verschil van enige honderden of duizenden militairen tamelijk relatief lijkt, is het toch voor het grote perspectief van belang te weten hoe de verhoudingen nu in feite lagen. Daarom wordt onderstaand een overzicht gegeven van de samenstelling van de Duitse eenheden die op ons grondgebied zouden worden ingezet, hun sterkte en hun uitrusting. Daarbij wordt nadrukkelijk opgemerkt dat de weergegeven cijfers voor een groot deel organieke becijferingen bieden, en dat slechts een fractie door meerdere betrouwbare bronnen gestaafd is. De auteur staat dan ook beslist open voor verbeteringen [met vermelding en specificatie van bron] van de accuratesse van onderstaande gegevens.

Duitse rangen en standen

De Duitse militaire rangen en standen weken nogal af van de rangen en standen elders. Dat kwam bij de reguliere landmacht met name door de grote verscheidenheid aan rangen beneden officier, en in de rangenklasse der opperofficieren door de veelheid aan graden. In Nederland bijvoorbeeld kenden wij slechts een handvol rangen onder die van 2e luitenant en slechts twee generaalsrangen onder de opperbevelhebber. Als de organisatie van de SS Verfügungstruppen [na de zomer 1940 Waffen SS genoemd] wordt beschouwd herkent men helemaal uitzonderlijke rangen en vooral benamingen daarvan.

Voor de goede orde wordt hier een kort overzicht gegenereerd van die rangen [boven de rang van korporaal] en standen [korporaal en minderen] in vergelijking tot Nederlandse rangen voor en na de oorlog. Daarbij zijn de equivalenten vooral gezocht in de functies, omdat de rangen wegens veelheid bij de onderofficieren aan Duitse zijde, niet één op één vergelijkbaar waren.

Heer Waffen SS NL 1940 NL 1970
       
- Manschappen       
Schutze, etc SS mann Soldaat, etc Soldaat, ect
Oberschutze, etc Obermann    
Gefreiter Sturmmann   Soldaat 1e klas 
Obergefreiter Rottenführer Soldaat 1e klas  Korporaal
Hauptgefreiter (f)      
Stabsgefreiter      
Unteroffizier Unterscharführer  Korporaal  Korporaal 1e klas 
       
- Onderofficieren      
Unterfeldwebel Scharführer Sergeant Sergeant
Feldwebel Oberscharführer Sergeant (1e klas) Sergeant 1e klas
Oberfeldwebel Hauptscharführer Sergeant-Majoor Sergeant-majoor
Hauptfeldwebel (f)     Cie Sergeant-majoor
Stabsfeldwebel Sturmscharführer Adjudant  Adjudant 
Fähnrich, etc Standartenoberjunker  Vaandrig, Kornet Vaandrig, Kornet
       
- Subalterne officieren       
Leutnant (Unter)Sturmführer 2e Luitenant 2e Luitenant
Oberleutnant Obersturmführer 1e Luitenant 1e Luitenant
Hauptman / Ritmeister Hauptsturmführer Kapitein, Ritmeester Kapitein, Ritmeester
       
- Hoofdofficieren      
Major Sturmbannführer Majoor Majoor
Oberstleutnant Obersturmbannführer Luitenant-Kolonel Luitenant-Kolonel
Oberst Standartenführer Kolonel Kolonel
  Oberführer     
- Opperofficieren      
Generalmajor Brigadeführer   Brigade-Generaal
Generalleutnant Gruppenführer Generaal-Majoor Generaal-Majoor
General Obergruppenführer Luitenant-Generaal Luitenant-Generaal
Generaloberst Oberstgruppenführer    
       
Generalfeldmarschall   Generaal  Generaal 


Zoals duidelijk uit dit overzicht spreekt had het Heer in de laagste en de hoogste rangen een enorme diversiteit aan graden. Daarbij had men in feite voor de aspirant officier geen echte vaststaande rang. De rang 'Fähnrich' werd nauwelijks gebruikt. De meeste officieren kwamen direct van een onderofficiersrang in de laagste subalterne [2e luitenant tot en met kapitein] rang. Binnen de Waffen SS werd nogal eens gebruik gemaakt van de rangtoevoeging 'Anwärter' wat beduidde dan iemand een kandidaat(onder)officier was.

Onderofficieren en minderen

De Duitsers hadden meer rangen en standen onder de officiersrangen dan welk leger ook, ook vandaag de dag nog. Er worden daarom vaak discussies gevoerd over welke Duitse rang nu het beste te vergelijken is met een Nederlandse.

Het Nederlandse leger kende anno 1940 onder de rang van sergeant in wezen slechts twee rangen/standen. Die van soldaat en die van korporaal. Er waren enkele soldaten 1e klas, maar dit waren altijd cadetten. De korporaal 1e klas bestond pas na WOII. In het Duitse leger kende men echter de minderenrangen Oberschütze, Gefreiter, Obergefreiter, Stabsgefreiter (tijdens WOII afgeschaft) alsmede Unteroffizier. Daarnaast nog de uitzonderlijke rang Hauptgefreiter, meestal voor stafpersoneel. Heel zuiver beschouwd waren alle voornoemde aanduidingen met uitzondering van Unteroffizier, standen en geen rangen. Unteroffizier was in wezen de eerste rang.

De Duitse rang Unteroffizier - die wij letterlijk naar onderofficier zouden vertalen - kent in wezen geen werkelijk Nederlands equivalent. Deze rang was echter qua functie in mei 1940 eerder gelijkgesteld aan de Nederlandse korporaalsfunctie dan aan de sergeantfunctie. Het aanzien van een Nederlandse sergeant was hoger dan dat van de Duitse Unteroffizier. Een Duitse Unteroffizier had dan ook formeel geen 'portepee' (degenversiersel), zoals dat volgens traditioneel Duits gebruik voor onderofficieren en officieren wel het geval was. Deze portepee was oorspronkelijk een onderscheidingsteken voor officieren, later ook voor onderofficieren. Slechts bij uitzondering mocht een Unteroffizier een portepee dragen en werd dan ook in die stand aangemerkt als 'Unteroffizier mit Portepee'. Het gegeven dat een Unteroffizier geen degenversierselen mocht dragen is een extra indicatie dat de rang in wezen tot die der minderen werd gerekend.

Het is een gegeven dat een werkelijk exact vergelijk tussen de Duitse en de Nederlandse rangen nooit een-op-een mogelijk is. De Duitse Unterfeldwebel en Feldwebel hadden beide functies die in het Nederlandse leger door de sergeant werden vertolkt. Daarom staat de rang Feldwebel voorwaardelijk als vergelijking met de sergeant 1e klasse vermeld. De sergeant 1e klas kwam slechts in bescheiden mate voor in het Nederlandse leger anno 1940, en bovendien slechts onder beroepspersoneel. Het is daarom onjuist de rang van Feldwebel onvoorwaardelijk gelijk te stellen met de Nederlandse rang sergeant 1e klas. Men moet eerder kiezen voor het vergelijken van de rangen vanuit de functies dan vanuit het gevoel of een hiërarchisch gevoel van logica. Een ieder staat het natuurlijk vrij anders te denken of te interpreteren binnen de gangbare marges.

Waffen SS rangen

De SS had een bijzonder merkwaardige - eigen cultuurscheppende - rangen- en standenbenaming. De ranginsignes weken ook sterk af. Bovendien liepen de rangen niet gelijk aan de landmacht, zoals ook wel uit het bovenstaande overzicht blijkt. Men had beduidend minder rangen in de minderencategorie, en tijdelijk een rang meer in de opperofficierencategorie [Oberführer], die niet in het overzicht is opgenomen omdat deze geen equivalent bij Heer of Nederlandse landmacht kende. Bovendien viel deze rang in 1942 af wegens ontbrekend equivalent bij het Heer. Daarnaast kende de Waffen SS geen veldmaarschalk equivalent. Een rang overigens die Nederland nooit kende. Het verwarrende bijkomende effect was voorts dat de SS opperofficiersrangen een dubbele titel kregen. Zo werden de SS rang en de Heer equivalent gekoppeld. Een Oberstgruppenführer was tevens Generaloberst der Waffen SS. Een andere graad die niet is opgenomen is de Heer opperofficieren tussenrang 'Generaloberst im Rang eines Generalfeldmarschall', met vier sterren.

De SS rangbenamingen ontstonden oorspronkelijk vanuit de SA. Er zat een paramilitair luchtje aan de rangen, met een vleugje militairhistorische nostalgie. Zo stonden de Sturmbann en Standarte voor de vaandels van respectievelijk een bataljon en regiment. De standaard toevoeging 'Führer' aan alle rangen met beveldragende functies was ontleend aan het 'Führerprinzip', het leiderschapprincipe dat Nazi-Duitsland aanvaardde als haar absolute hiërarchische systeem.

De organisatie van Das Heer

Nadat Hitler sinds januari 1933 de piketpalen voor zijn nieuwe orde had gezet, en het volgende jaar zichzelf tot opperbevelhebber bombardeerde, marcheerde een nieuwe wet gemakkelijk door de bestuurlijke gelederen van Duitsland. Deze wet rekende rigoreus af met de beperkingen die het Duitse leger in maart 1920 opgelegd had gekregen vanuit het traktaat van Versailles. Deze wet - Gesetz für den Aufbau der Wehrmacht - werd op 16 maart 1935 per proclamatie bekend gemaakt. Het maakte de bestuurlijke weg vrij voor heropbouw van de krijgsmacht en de herinvoering van de dienstplicht. De nieuwe wet - die door vrijwel iedere Duitser werd toegejuicht als de afrekening met de smaad van Versailles - was het kader om het vierjarenplan van Der Führer, en legde het fundament onder de totaal nieuwe Duitse krijgsmacht. In de volgende vier-en-een-half jaar werd een mirakuleuze opbouw van de Duitse strijdkrachten aanschouwd. Een opbouw die geen mens voor mogelijk hield. De totale economie zou in dienst komen te staan van de herbewapening en heruitrusting van Duitsland. Het was deze wet die ook elders in Europa het sluitstuk betekende op de ontwapeningsgedachte van vele politici. Europa zou gaan herbewapenen, maar de kampioen zou Duitsland blijken te zijn.

Na 1935 veranderde er veel in de organisatie van de landmacht, hoewel een deel van de organisatie vanuit gecamoufleerde instituten slechts omgedoopt werd. Zo was de sinds 1920 verboden Generalstab des Heeres tijdens de Republiek van Weimar onder het Truppenamt gewoon voortgezet. Na 16 maart 1935 werd het gewone weer de Generale Staf. De opleidingsinstituten en kazernes schoten overal weer als paddestoelen uit de grond, en de kleine kern van beroepsmilitairen mocht de basis vormen van het nieuwe kader. Het hoger kader kwam vooral uit de hoek van de veteranen officieren en onderofficieren van WOI. Het jaar 1935 was ook het jaar dat de Reichswehr zou worden omgevormd naar Wehrmacht. Deze zou bestaan uit drie onderdelen: Heer [landmacht], Kriegsmarine [marine] en Luftwaffe [luchtmacht]. In het eerste jaar werd vanuit de basisorganisatie van 100,000 man van de Reichswehr een leger gevormd met drie legergroepen bestaande uit totaal 21 divisies en totaal 300,000 man. Die basis was in 1930 al voorgeschreven vanuit het leger zelf, en werd in het eerste herbewapeningsjaar al met kunst en vliegwerk bereikt. Te meer daar stiekem al een legerpotentieel van ruim 200,000 man was bereikt eind 1933. In 1934 was zelfs al een leger op de been te brengen van 240,000 man. Dat kwam omdat paramilitaire organisaties als camouflage hadden gediend. Na 1935 zou het alleen maar sneller gaan. Aan de vooravond van Fall Gelb zouden 5,400,000 Duitsers onder de wapenen zijn, verdeeld over de drie Wehrmacht onderdelen.

Nadat Hitler zichzelf na de dood van Von Hindenburg in 1934 ook tot opperbevelhebber had laten uitroepen, ontstond een legerorganisatie met een opperbevel [Oberkommando der Wehrmacht of OKW] met de dictator zelf aan het hoofd. Onder die staf waren er de drie legeronderdeel staven, Oberkommando des Heeres [OKH], Oberkommando der Kriegsmarine [OKM] en Oberkommando der Luftwaffe [OKL, formeel ontstond deze pas in 1944. Tot die tijd was de Chef der Luftwaffe - Hermann Göring - met zijn staf feitelijk het Oberkommando]. Deze drie organisaties waren min of meer autonoom, maar Hitler zou naarmate de tijd vorderde - en zeker na de succesvolle bezetting van Polen - steeds meer dirigerend vanuit het Oberkommando der Wehrmacht de drie staven bijsturen. Met name Hitler zijn directe bemoeienis met het Oberkommando des Heeres zou de generaals op deze staf tot een enorme last zijn. De Oberbefehlshaber des Heeres - Generaloberst von Brauchitsch [tot februari 1938 was dat Generaloberst von Fritsch] - en zijn rechterhand chef-staf General Halder, zouden zich constant bekritiseerd en gevolgd weten door de Führer.

Het OKW was georganiseerd in zes aparte staven naast de opperbevelhebber der strijdkrachten, zijn adjudant en de opperbevelhebber van de landmacht. Die zes staven waren: Zentral-Abteilung, Wehrmacht Führungsamt, Amt Ausland/Abwehr, Allgemeines Wehrmachtsamt, Wehrwirtschafsamt en Justizdienst. Het OKH kende naast de bevelvoerders drie staven, te weten: Heeres-Personalamt, Generalstab des Heeres [amt 1 Feldstaffel, amt 2 Heimatstaffel] en Der Beauftragte des Führers für die militärische Geschichtschreibung. Direct onder het OKH stonden de Chef der Heeresrüstung und Befehlshaber der Ersatzheeres [Chef uitrusting en reserveleger] en de Heeresgruppen [Legergroepen].

Het Duitse leger was tijdens de periode van de Republiek van Weimar ingedeeld per zogenaamde Wehrkreise, regionen. Een Wehrkreis was als het ware het brongebied voor eenheden. Ze werden er gerecruteerd c.q. opgeroepen, opgeleid, ingedeeld en verzorgd. De Wehrkreis was een belangrijke organisatorische militairbestuurlijke entiteit. Voor de inval in het westen had Duitsland eenentwintig van dergelijke Kreise opgebouwd. Binnen een Kreis werd een geheel Armeekorps opgebouwd. Vanuit een Armeekorps werd zo'n Kreis dan ook wel het Armeebezirk genoemd. Overigens gebruikte de Wehrmacht als geheel Kreise als oganisatorische eenheid. Zo was ook de luchtafweer op deze wijze opgebouwd, en was zelfs de Abwehr via Kreise georganiseerd. Het waren de bouwstenen bij uitstek voor de militaire organisatie in het thuisland en later de bezette gebieden.

De organisatie van landmachtonderdelen en verbanden is vanzelfsprekend ook van belang. Van groot naar klein was de landmacht georganiseerd in Heeresgruppe, Armee, Armeekorps, Division, Brigade, Regiment [Standarte bij de W-SS en SS-VT], Batallion [Abteilung], Kompanie [Batterie, Schwadron], Zug en Gruppe. Ofwel, Legergroep, Leger, Legerkorps, Divisie, Brigade, Regiment, Bataljon [Afdeling], Compagnie [Batterij, Eskadron], Peloton [sectie] en Groep. Het begrip Brigade werd overigens in 1940 nauwelijks gebruikt. Het werd later vooral een benaming voor kleinere of speciale verbanden.

De sterkte van de eenheden was in 1940 [vanaf divisieniveau] nog redelijk stabiel en evenwichtig. De hogere (samengestelde) eenheden waren sterk wisselend in kracht en samenstelling. In principe geldt dat een Heeresgruppe meestal uit twee legers bestond. Een Armee bestond weer meestal uit drie of vier [soms meer] legerkorpsen. Een Armeekorps meestal uit drie of vier divisies.

Een (infanterie)divisie bestond in hoofdzaak uit drie regimenten infanterie en een regiment artillerie. Een regiment infanterie uit drie bataljons [met elk drie tirailleurcompagnieën en een mitrailleur compagnie] een infanteriegeschutcompagnie en een antitank geschutcompagnie. Een artillerieregiment uit drie afdelingen met drie batterijen elk plus een zware artillerieafdeling met drie batterijen. Daarnaast had een divisie een Aufklärungsabteilung [verkenningsafdeling], een Panzerabwehrabteilung [antitank afdeling] met drie compagnieën, een Nachschub Abteilung [logistieke trein], een Pionierbataillon [genie] met drie compagnieën, een Nachrichtenabteilung [Verbindingsafdeling] met een radio en een telefooncompagnie en een Felderbatallion [huisvesting]. Hieronder zal nader op de samenstelling van een divisie worden ingegaan.

In principe was - zeker in de periode 1939-1942 - bovendien sprake van Ersatz- en Ergänzungseinheiten die per Wehrkreis en per onderdeel waren georganiseerd. Een Ersatz eenheid was in principe een eenheid die als geheel als vervanging diende, terwijl een Ergänzungs eenheid een soort depot was waarin individuen terecht kwamen, soms groepen, die of uit de opleiding kwamen, of uit de reserve waren opgeroepen of hersteld terugkeerden vanuit verpleging of verzorging. De beide begrippen worden veel door elkaar gebruikt en vaak ook inconsistent. Deze eenheden waren in het begin van de oorlog nog goed gevuld en voorzien van redelijk tot goed geoefende militairen. In de loop van de oorlog werden deze eenheden geplunderd wegens de zware verliezen (vooral vanaf 1942) en zouden uiteindelijk vrijwel verdwijnen en/of hun functies verliezen.

Wellen

Net als in ieder leger dat bestaat uit een beperkt paraat deel, reservisten en dienstplichtigen, had het Duitse leger te maken met lichtingen. De verhouding tussen parate manschappen, reservisten en nieuwe recruten werd weergegeven middels een numeriek systeem van zogenaame Wellen. De eerste tot en met de vierde Welle kwamen op tussen 1935 en 1940 én zouden worden ingezet tegen Nederland. De navolgende Fünfte, Sechste en Siebten Welle kwamen grotendeels pas na mei 1940 in de operationele sterkte, hoewel tot en met mei 1940 tien lichtingen (deels) waren opgeroepen. Binnen de vier eerste Wellen was er een glijdende schaal ten aanzien van kwaliteit, kwantiteit en uitrusting. Binnen dezelfde Welle konden eenheden ook nog verschillen qua samenstelling.

De Erste Welle divisies [1-50 ID] bestond voor de mobilisatie in 1939 uit gemiddeld 78% paraat personeel, 12% der eerste reserve, 6% der tweede reserve en 4% Landwehr. Zweite Welle eenheden [52-72] hadden gemiddeld 6% paraat personeel, 83 % reservisten eerste reserve, 8% reservisten tweede reserve en 3% Landwehre. De Dritte Welle [205-311] 12% eerste reserve, 46% tweede reserve en 42% Landwehr. De Vierte Welle [251-269] had tenslotte 9% paraat, 21% eerste reserve, 46% tweede reserve en 24% Landwehr. De series aanwezige divisies waren niet compleet. Hoewel de eerste vier lichtingen dus 1.ID tot en met 269.ID telden waren er op 10 mei 1940 geen 269 infanteriedivisies, maar 86 divisies volledig opgericht (en enkele tientallen in oprichting). Deze 'gaten' werden veroozaakt doordat per Kreis nummers werden gereserveerd, die echter lang niet altijd gevuld werden.

Zonder enig voorbehoud waren de Erste Welle divisies het beste, waarna de Zweite en Dritte Welle en als slechtste de Vierte Welle. De nadien opgekomen Wellen [er kwamen in totaal acht lichtingen op voor mei 1940, terwijl de negende en tiende in mei 1940 werden opgeroepen] zijn voor het Nederlandse front niet van belang geweest.

Het verschil tussen eerste reserve en tweede reserve was aanzienlijk. De eerste reserve reservisten waren - als men een vergelijk zou willen maken met Nederland - kort verlof militairen. De meesten hadden hun dienstplicht van twee jaar recent en volledig afgerond. De tweede reservisten waren beduidend langer uit dienst en hadden vaak (niet altijd) een veel kortere diensttijd gehad. De militairen uit de zogenaamde Landwehr - die later ook nog eens in klassen werd opgedeeld - waren van een laag tot zeer laag kwaliteitsniveau. De Landwehr bestond geheel uit militairen die niet veel verder waren gekomen dan een zeer beperkte moderne militaire opleiding en waarvan het gros tussen 1918 en 1939 niet onder de wapenen was geweest (soms wel in paramilitaire onderdelen had gefunctioneerd). In lagere Welle divisies werden ze dan ook niet vaak in gevechtsfuncties of belangrijke ondersteunende functies gebruikt, maar meestal als bezetting van hoog echelons verzorgende eenheden.

Naast de verhoudingen tussen geoefendheid der verschillende Wellen, gaf een Welle aan hoe de bezetting en uitrusting zich tot elkaar verhielden. Er was een aanzienlijk verschil tussen de diverse Wellen onderdelen qua bezetting en uitrusting. De Erste Welle eenheden [17,750 man] waren het beste bezet, uitgerust en bewapend, de Dritte en Vierte Welle het slechtste. Om een en ander duidelijk te maken een vergelijking tussen de Zweite, Dritte en Vierte Welle divisies.

Onderwerp Zweite Dritte Vierte
       
Officieren 491 578 491
Onderofficieren 2.273 2.722 2.165
Manschappen 12.411 14.507 12.264
Totaal 15.273 17.901 15.019
       
Geweren 10.828 11.423 10.807
Lichte mitrailleurs 345 559 343
Zware mitrailleurs 114 150 114
       
Vrachtwagens 509 248 536
Pantserwagens 3 0 0
Motor met zijspan 190 168 101
Aanhangwagens 94 94 55
       
Rijpaarden 1.821 1.656 1.410
Trekpaarden 3.033 4.377 2.667
Karren 823 1.529 926


Wat opvallend is, is dat de Erste en Dritte Welle nagenoeg gelijk qua sterkte waren, terwijl de Zweite en Vierte Welle dat ook waren, zij het dat de laatste twee circa 3,000 man minder hadden. Een ander voornaam onderscheid is dat de Vierte Welle divisies vrijwel geheel op fysieke menselijke verplaatsing waren aangewezen. Men kan dus niet zomaar - voor de eerste vier Wellen dan - stellen dat er sprake was van een gelijk glijdende schaal. Dat zou wel nadrukkelijk voor de latere Wellen gelden, waarvan zelfs de Sechste en Siebten al veel buitgemaakte uitrusting tot hun standaarduitrusting zouden krijgen. Wel was dus er sprake van een vrij geleidelijke glijdende schaal in de mate van geoefendheid. De Dritte en Vierte Welle waren vooral opgebouwd uit oudere reservisten en aangevuld met recruten alsmede Landwehr militairen.

Overigens zouden zoals gezegd in mei en juni 1940 divisies tot en met de tiende lichting worden opgeroepen, tot en met de zevende in enige vorm worden ingezet. In Nederland beperkte het zich echter tot inzet van de eerste vier lichtingen.

Divisiestaf

Bij das Heer was een divisiestaf samengesteld uit Generalstabsoffizieren [die aan de Hohere Kriegschule een leergang voor Generalstabsoffiziere succesvol hadden afgerond] - aangegeven als offizier i.G. [ins Generalstab] - gewone stafofficieren en beambten. Een divisiestaf had tenminste de volgende functies:

  • Generalstabsoffizier Ia - of 1.Generalstabsoffizier - verantwoordelijk voor de Offiziere i.G., de planning, coordinatie en supervisie van de operaties en tekenen van orders namens de DC
  • Generalstabsoffizier Ib - of 2.Generalstabsoffizier - ook Quartiermeister genoemd. Onder de Ia., en vooral uitvoerend t.a.v. de stafeenheden en logistiek. Chef van de sectie IV.
  • Generalstabsoffizier Ic - of 3.Generalstabsoffizier - verantwoordelijk voor samenstellen en bijhouden van het vijandbeeld, inclusief verkenning, spionage, ondervraging, etc.
  • Divisionsadjutantur IIa - voor personeelszaken officieren
  • Divisionsadjutantur IIb - voor personeelszaken onderofficieren en minderen
  • Justizbeamter III - juridische zaken, waaronder tuchtzaken en krijgsrechtzaken
  • Intendantoffizier - IVa, onder Ib
  • Sanitätsoffizier - IVb, onder Ib
  • Veterinäroffizier - IVc, onder Ib
  • Militärpfarrer - IVd, onder Ib
  • Zahlmeister - IVz, onder Ib

De Ia, Ib en Ic hadden alle drie een rechterhand, subalterne officier, die als respectievelijk O1, O2 of O3 werd aangeduid. De Ia had in wezen de functie van chef-staf, maar werd pas vanaf Armeekorps niveau als zodanig aangeduid. Als men de Ia qua werkzaamheden echter zou willen vergelijken met zijn Nederlandse evenknie dan is chef-staf een passende aanduiding. Aan de Ib waren nog twee subalterne officieren toegevoegd en dat waren de Ib/WuG en Ib/Kfz. De eerste was de officier-wapenmeester die verantwoordelijk was voor de bewapening en zware wapens, de tweede was voor het voertuigenpark verantwoordelijk.

Een reguliere divisie nader bekeken

Het is zinvol een reguliere Duitse infanteriedivisie van de Erste Welle te bekijken. Dat geeft een aardig beeld van de divisies die in Nederland werden ingezet qua mankracht en uitrusting, omdat de Erste Welle divisies qua organisatie op de Dritte Welle leken.

  • De divisiestaf bestond uit een grote staf, met daarbij een stafbeveiligingspeloton [Stabswache], een ordonnansen peloton [Kradmeldezug] en een kaartenbureau [Kartenstelle]
  • Drie infanterieregimenten met elk een regimentstaf, drie bataljons, een compagnie infanteriegeschut, een compagnie AT geschut en een logistieke afdeling
  • Een artillerieregiment met drie afdelingen met elk drie batterijen met ieder vier stukken 10,5 cm veldgeschut en een zware afdeling met drie batterijen met elk vier stukken 15 cm geschut
  • Een verkenningsafdeling [Aufklärungsabteilung] met twee compagnieën fietsers/paarden verkenners, en een gemotoriseerde afdeling, al dan niet met drie pantserwagens plus een AT peloton
  • Antitank afdeling [Panzerjäger] met drie compagnieën met elk 12 stukken 3,7 cm PAK 35/36
  • Geniebataljon [Pioniere] met drie compagnieën, inclusief vlammenwerpergroep, een lichte of middelzware bruggenbouwcolonne en een genietrein
  • Verbindingsafdeling [Nachrichten] met een radiogroep [Funk], een telefoongroep [Fernsprech] en een trein
  • Geneeskundige afdeling [Sanitätsdienste] met twee geneeskundige compagnieën, twee ambulance pelotons en een veldhospitaal
  • Veterinaire Compagnie [Veterinär] met paardenverzorging, paardenartsen en smeden
  • Bevoorradingstrein [Nachschub] met zes bevoorradingsgroepen, BOS groep, werkplaatscompagnie en een bevoorradingscompagnie
  • Verzorgingsafdeling [Verwaltung] met een slagerijpeloton, een bakkerscompagnie en een voedingsbureau
  • Veldpostkantoor [Feldpost]
  • Militaire Politie groep [Feldgendarmerietrupp]
  • Lichte FLAK afdeling met zes of twaalf stukken 2 cm

    Het is zinvol naar de (Soll) infanteriebataljons even nader te kijken. Ieder bataljon zag er als volgt uit:
  • Staf met verbindingspeloton en een pionierspeloton
  • Drie tirailleurcompagnieën [Schützen] met elk 12 lichte mitrailleurs, 3 mortieren 36/38 van 5,4 cm en 3 pantserbuksen 38/39 van 7,92 mm
  • Een zware mitrailleurcompagnie [MG Kompanie] met 12 zware mitrailleurs en 6 mortieren 34 van 8,1 cm
  • Een bataljonsverzorgingsgroep

    Een regiment bestond dus (Soll) uit 12 compagniën in de drie bataljons, en twee ondersteunende compagnieën. Aangezien er vanuit het eerste bataljon per compagnie werd doorgenummers, waren de ondersteunende infanteriegeschut compagnie en de AT compagnie, nummer 13 en 14 genummerd. De tirailleur-, infanteriegeschut- en AT compagnie zagen er als volgt uit:
  • Per compagnie tirailleurs drie pelotons [Zug] met vier groepen [Gruppe], elk met een lichte mitrailleur, een lichte mortiergroep en een pantserbuksgroep.
  • De infanteriegeschutcompagnie had een staf en ondersteuninggroep alsmede 6 stukken leichte Infanteriegeschutz l.IG 7.5 cm en 2 stukken schwere Infanteriegeschutz s.IG 15 cm.
  • De AT compagnie had een staf en lichte mitrailleurgroep alsmede vier pelotons met ieder 3 stukken 3,7 cm PAK 35/36

    De (Soll) bewapening en uitrusting voor een Erste Welle infanteriedivisie met 17.700 man kwam neer op het volgende:
  • ca 3.700 pistolen, ca 12.000 geweren, 312 machinepistolen, ca 550 lichte mitrailleurs, 110 zware mitrailleurs, 90 pantserbuksen, 9 vlammenwerpers
  • 84 lichte mortieren 5,4 cm, 54 zware mortieren 8,1 cm
  • 6 of 12 stukken 2 cm FLAK
  • 75 stuks PAK AT geschut
  • 18 stukken 7.5 cm IG, 6 stukken 15 cm IG
  • 36 stukken veldgeschut 10.5 cm, 12 stukken veldgeschut 15 cm
  • 400 personenauto's, 600 vrachtwagens, 527 motoren
  • 3 lichte pantservoertuigen
  • 5.000 paarden en circa 1.000 karren

    De lichte mitrailleur was de MG-34 - hoewel ook andere types [MG-08/15, MG-13, MG-30] nog volop werden gebruikt door hogere Welle divisies, maar zelfs door Erste Welle divisies. Met een zwaar affuit was de MG-34 een zware mitrailleur. Bij Dritte en Vierte Welle divisies waren bovendien veel MG.08 Spandau - de bekende watergekoelde mitrailleur uit WOI - in gebruik in plaats van de MG-34. De tirailleur had een geweer Mauser K-98, en de eerstelijns onderofficier een machinepistool MP-28 of MP-38 [sommigen een MP-40].

Bij bovenstaand overzicht - dat de Soll Stärke weergeeft - bedenke men echter dat vrijwel geen Duitse divisie deze organieke sterkte en bewapening werkelijk had. Het aantal moderne wapens, zoals de MPi's, MG-34, 8 cm mortier en Panzerbuks was zodanig beperkt, dat zelfs binnen het contingent sterkste divisies deze wapens zelden op organiek aantal voorhanden waren. De mythe dat de Duitsers overvoerd waren met lichte mitrailleurs en pistoolmitrailleurs komt dan ook rechtstreeks uit de series PK-foto's van de effectieve Duitse legerpropaganda, maar was in feite een verzinsel.

De Heeresgruppen nader beschouwd

De Legergroepen A, B en C komen in beeld voor de inzet tijdens de Westfeldzug.

Legergroep A ontstond in de herfst 1939 vanuit de Heeresgruppe Süd in de Eifel. Commandant van deze Heeresgruppe was vanaf oktober 1939 Generaloberst Gerd von Rundstedt. In mei 1940 bestond het uit het 2e, 4e, 12e en 16e Armee. Aan het einde van Fall Gelb in juni 1940 werd de 4e Armee daarvan weggenomen en de Panzer-Gruppe Guderian toegevoegd.

Legergroep B ontstond eveneens in de herfst van 1939 uit de Heeresgruppe Nord. Commandant van deze Heeresgruppe was vanaf oktober 1939 Generaloberst Fedor von Bock. In mei 1940 bestond het uit het 6e en 18e Leger, maar werd het voor Fall Rot uitgebreid met het 4e Leger van Heeresgruppe A en de Panzer-Gruppe von Kleist.

Legergroep C ontstond aan het eind van de zomer 1939 uit het Heeresgruppenkommando 2. Commandant van deze Heeresgruppe was vanaf augustus 1939 Generaloberst Wilhelm Ritter von Leeb. Het bestond uit het 1e en 7e Leger.

Legergroep B is voor de onderhavige studie het meest interessant en wordt daarom nader bekeken. Het bestond dus in mei 1940 uit het 6e en 18e Leger. Het 6e Leger was op 10 mei samengesteld uit vier legerkorpsen [IV, IX, XI, XXVII AK]. Het 18e Leger bestond op 10 mei uit twee legerkorpsen [X.AK en XXVI.AK] w.o. een onvolledige pantserdivisie en een gemotoriseerde divisie plus een traditionele Cavaleriedivisie. Ze zou zich nog versterken met de restanten van luchtlandingsdivisie en parachutisten na aansluiting met deze eenheden in Vesting Holland. Het 18de Leger was daarmee niet erg sterk.

Het 6e Leger

Het 6e Leger - onder Generaloberst Walter von Reichenau - had haar operatiegebied tussen Eindhoven in Nederland en Wavre in België. Ze had daartoe twee pantserdivisies en een gemotoriseerde infanteriedivisie tot haar beschikking. Het gros van het 6e Leger zou over Nederlands grondgebied trekken ten noorden van het 4e Leger [Legergroep A] en ten zuiden van het 18e Leger. Vier legerkorpsen - plus een gemotoriseerd legerkorps in reserve - stonden tot haar beschikking en de samenstelling daarvan wordt gegeven.

Bij onderstaande eenheden wordt met [P] aangegeven of zij in Polen reeds oorlogservaring hadden opgedaan.

IV.Armeekorps [General Viktor von Schwedler] bestond uit de 4e Panzer Division, en de 7e[P], 18e [P] en 35e Infanterie Division [ID]. Allen waren Erste Welle eenheden. Als legerkorpsreserve had men de 61e ID, een Zweite Welle divisie. Het AK was aan alle kanten versterkt met genie eenheden, luchtafweer en artillerie. De 7e ID zou in Zuid-Limburg optreden op Nederlands grondgebied en daarna België in trekken. 18.ID zou slechts zeer kortstondig in Nederland optreden bij het Julianakanaal, en dan eveneens doortrekken naar België. 35.ID kwam vrij prominent in aanraking met de Nederlandse verdediging in Zuid-Limburg en zou ook haar weg richting België vervolgen. De 4e Panzer Division - beschikkend over circa 12,000 man en 340 tanks waarvan 76 middelzware - zou bij Maastricht de Maas oversteken en vervolgens naar het gemotoriseerde legerkorps 16.AK van General Höpner overgaan. Bij aanvang van de veldtocht was het 4e Legerkorps het sterkste van het 6e Leger, en had inclusief de strategische reserve 61.ID een totale mankracht van circa 75,000 man.

IX.Armeekorps [General Herman Geyer] telde drie infanteriedivisies, 30.ID [P], 56.ID en 216.ID. 30.ID was een Erste Welle eenheid, terwijl de anderen twee Zweite en Dritte Welle divisies waren. De beide eerstgenoemde divisies zouden prominent in Nederland optreden, in Limburg en Brabant, en pas geheel op resp. 13 en 14 mei het Nederlands grondgebied verlaten. 216.ID was de korpsreserve en was nauwelijks bij de strijd betrokken. Het AK bestond uit circa 48,000 man.

XI.Armeekorps [Generalleutnant Joachim von Kortzfleisch] had drie infanteriedivisies, 14.ID [P],19.ID [P] en 31.ID [P]. Alle drie de divisies waren Erste Welle eenheden, en verlieten na enige strijd in Limburg Nederland direct. Het AK kende een sterkte van circa 55,000 man.

XXVII.Armeekorps beschikte over 269.ID dat zeer kort op Nederlands grondgebied zou marcheren. Dit was een Vierte Welle eenheid. De overige eenheden van dit Armeekorps zouden niet op Nederlands grondgebied aan de strijd deelnemen.

XVI.Armeekorps (mot.) [General Erich Höpner] was alleen met 3.PD uitgerust, maar zou na de oversteek van het Albertkanaal de beschikking krijgen over 3.PD, 4.PD en 20.(mot.)ID.

Het 18e Leger

Het 18e Leger zou in haar geheel tegen Nederland optreden, en was bovendien kwalitatief en numeriek verreweg het zwakste Leger van alle ingezette Legers van de drie Heeresgruppen A, B en C. Dat wil niet zeggen dat het op papier de minst zware taak had. Veel Duitse stafofficieren op het OKH hadden zich in de periode januari - maart 1940 tijdens diverse krijgsspellen en analyses van het krijgsplan grote zorgen gemaakt om de zwakke samenstelling van deze eenheid, en daarbij indachtig de taak en tijdsdruk die daaraan gekoppeld was, hun zorgen geuit.

Die zorg betrof vooral de samenstelling van de zuidelijk [in Nederland] opererende XXVI.AK. Op dit legerkorps zou immers een zeer zware taak rusten, met name indien het Franse 7e Leger zich tegenover haar hardnekkig teweer zou stellen. Zowel Heeresgruppe commandant Generaloberst Von Bock als Armeekorps commandant General von Küchler hadden zich opgewonden over de relatief zwakke samenstelling van het XXVI.AK, te meer daar haar eenheden met uitzondering van de 9e Panzerdivision, de SS Leibstandarte [voorwaardelijk ter beschikking] en de SS Verfügungsdivision louter uit matig geoefende en uitgeruste divisies bestonden. Alle reguliere infanteriedivisies onder bevel van XXVI.AK waren in het najaar van 1939 samengesteld, en op een enkel onderdeel na had geen hunner enige oorlogservaring. Ook 9.PD was voor het grootste deel onervaren [een kleine kern was wél ervaren], en was recent samengesteld in Oostenrijk. Die divisie bestond bovendien uit maar één tankregiment - dat bovendien slechts over twee in plaats van drie tankbataljons beschikte. De enige eenheid met prominente oorlogservaring was de Leibstandarte. De andere drie regimenten van de SS divisie hadden geen of beduidend minder oorlogservaring. Kortom, het 18e Leger was zo groen als gras. Dat gebrek aan ervaring werd niet gecompenseerd door mensen en middelen.

XXVI.AK had de bijzonder zware taak om na de voorverdediging in Nederland te hebben geslecht door de Peel-Raamstelling te moeten stoten, zo snel mogelijk contact te maken met de luchtlandingstroepen bij Moerdijk, en vervolgens Vesting Holland binnen te stoten. Bij Breda echter zou men eveneens een versterkt regiment SS vrij moeten maken voor het bereiken van de kust bij Walcheren, alsmede een aanzienlijke troepenmacht vrij maken om Antwerpen noordelijk te belegeren. Dat laatste aspect kon een zeer zware opgave worden als inderdaad het Franse 7e Leger als opponent zou verschijnen, omdat dit de beschikking had over enkele honderden middelzware tanks. Het enige wat Von Küchler voor elkaar kreeg was dat de ervaren Leibstandarte tijdens de strijd mocht migreren van X.AK naar XXVI.AK nadat de Peel-Raamstelling zou zijn doorbroken, en dat een extra Armeekorps staf [XXXIX.AK] mee zou trekken om XXVI.AK op te kunnen splitsen in twee Armeekorpsen bij Breda. Meer werd hem niet geboden, want bij Heeresgruppe A had men maximale versterking nodig. Zodoende bleef XXVI.AK een relatief zwak legerkorps [gezien haar taakstelling], dat bijzonder veel cruciale taken op het noordfront met vijf onervaren infanteriedivisies en een onvolwaardige tankdivisie moest zien te volbrengen.

Direct onder bevel van de Armee stond de 1e Kavallerie Division [Generalmajor Kurt Feldt], met Polen ervaring. Dit was een numeriek en qua uitrusting zwakke divisie, en de laatste traditionele cavaleriedivisie die Duitsland - naast enkele brigades - rijk was. Het zou spoedig na de Westfeldzug in 24.PD worden omgedoopt en stalen paardenkrachten ontvangen. De eenheid had een autonome en ondergeschikte taak in het aanvalsplan voor Nederland. Het stond daarom los van een Legerkorpsverband. Het zou de aanval op de drie noordelijke provincies vorm moeten geven en daarbij het fort Kornwerderzand moeten bestrijden. Bovendien zou het moeten trachten middels requireren van scheepsruimte het Ysselmeer over te steken en zo Vesting Holland Noord te bedreigen. Het onderdeel bestond uit vier cavalerieregimenten te paard, een afdeling wielrijders en een regiment gemotoriseerd licht veldgeschut. Het had daarnaast versterking van enkele ondersteunende eenheden, twee batterijen 88 mm FLAK stukken voor beschieting van de Kornwerderzand forten en een speciaal maritieme commandogroep [Sonderverband Stein] voor requireren en besturen van schepen. Bovendien was een pantsertrein [no.6] bedoeld voor dit frontdeel. In totaal was de divisie met versterkingen niet groter dan 15,000 manschappen. Het beschikte over enkele pantserwagens, maar had een groot tekort aan geschut.

X.AK had de beschikking over twee infanteriedivisies, een (halve) bezettingsdivisie en twee SS regimenten. De beide infanteriedivisies - 207.ID [P] en 227.ID - waren weliswaar van de Dritte Welle, maar een deel van 207.ID had wel enige ervaring in Polen opgedaan. De derde infanteriedivisie 526.ID was van de Grenzewache klasse [Landesschütz]. Dat onderdeel bestond slechts uit twee regimenten grenswachten met versterking van enig licht geschut. Het was bedoeld als een bezetting- en zuiveringseenheid voor de grensstreken. Het SS regiment Der Führer was gekoppeld aan de 207.ID als een stoottroep en verkenningsonderdeel. Op dezelfde wijze was de SS Leibstandarte gekoppeld aan 227.ID, met het voorbehoud dat dit regiment onmiddellijk zou worden teruggenomen naar het oosten en vervolgens het zuiden indien de Peel-Raamstelling beslissend zou zijn doorbroken. Aangezien 526.ID met goed gemoed buiten de sterkte kan worden gerekend, was X.AK een tamelijk zwak legerkorps. Met twee divisies van circa 18.000 man, plus twee SS regimenten met circa 6,000 man elk alsmede enige versterking zoals extra pioniers en genieafdelingen en enkele extra artillerieafdelingen was de sterkte van het Legerkorps ongeveer 50,000 man.

XXVI.AK was samengesteld uit een kleine pantserdivisie [9.Panzerdivision, onder Generalmajor Ritter von Hubicki] met 153 tanks en circa 12,000 manschappen. Naast het (relatief) kleine tankregiment beschikte de divisie over twee pantserinfanterieregimenten en een volledige gepantserde verkenningseenheid. Daarnaast waren enkele artilleristische eenheden toegevoegd. De SS Verfügungsdivision [SS Gruppenführer Paul Hausser] was een haastig samengesteld gelegenheidsverband. Het bestond uit drie Standarten [regimenten], Der Führer, Deutschland en Germania. Daarnaast was de SS Aufklärungsabteilung [SS AA] toegevoegd, alsmede diverse ondersteunende eenheden. De divisie was in dit verband uitzonderlijk groot, en telde circa 20,000 man. Daarbij zij gezegd dat een tweetal afdelingen van het SS artillerieregiment en de gehele Standarte Der Führer bij X.AK waren gedetacheerd. Voorts waren er binnen het legerkorps vier reguliere infanteriedivisies - allen van de Dritte en Vierte Welle. Dit waren 208.ID [P], 225.ID, 254.ID en 256.ID. De twee Dritte Welle divisies [208 en 225.ID] waren ieder 18,000 man sterk en waren in feite landmacht reserve eenheden. De Vierte Welle divisies waren ongeveer 15,000 man sterk. De sterkte van het legerkorps inclusief alle ondersteunende eenheden en toegewezen OKH reserve [208.ID en 225.ID] was ongeveer 100,000 man. Men bedenke dat bij Breda dit Legerkorps - dan inmiddels versterkt met de ongeveer 6,000 man sterke SS Leibstandarte - zich zou splitsen in twee Legerkorpsen, XXVI.AK en XXXIX.AK. Bovendien zou XXXIX.AK, dat dan door zou stoten naar Vesting Holland, de luchtlandingstroepen van 22.LL en 7.FD in haar gelederen opnemen.

Bij elkaar zou het 18e Leger (incl. OKH reserve) circa 165,000 man in het strijdperk brengen tegen het Nederlandse leger. Zij werd in de eerste fase natuurlijk belangrijk geassisteerd door eenheden van het 6e Leger die echter - op een enkele divisie na - op 10 of 11 mei het Nederlandse grondgebied alweer zouden verlaten. De aanval op Nederland zou dus door circa 165,000 man - vooral tweede garnituur - Duitse troepen worden uitgevoerd. Tezamen met de circa 11,000 man luchtlandingstroepen en parachutisten die in het hart van Vesting Holland zouden landen, betekende het dat de Nederlandse landmacht circa 176,000 man tegenover zich zou krijgen.

Geen Duitse overmacht

Een gevoelig onderwerp onder Nederlandse krijgshistorici is de wijdverbreide fabel dat de Duitse landstrijdkrachten zich in overmacht op Nederland stortten. Daarvan was geen sprake, althans niet als de Nederlandse landmacht sterkte van circa 240.000 man tegenover de invasiemacht van de Duitsers werd gezet die Nederland als hoofddoel had. Dat er lokaal wel sprake was van overmachtige aanvallende verbanden is een gegeven. Overigens in de regel een zaak die de aanvaller uiteraard ambieert. Het voert te ver om deze verhouding van 240.000 Nederlandse militairen tegenover 176.000 Duitse militairen werkelijk operationeel tegen elkaar uit te zetten. Maar enige nuance in de botte vaststelling dat de Duitsers niet met een overmacht aanvielen mag hiermee geacht te zijn aangebracht.

Als men overweegt dat XXVI.AK (incl. OKH reserv) met 100,000 man, en IX.AK met 48,000 man optraden tegen de verdedigers van de Maaslinie en de Peel-Raamstelling dan is duidelijk dat deze Nederlandse eenheden op papier wel degelijk een ongekende overmacht tegenover zich zouden krijgen. Uiteraard was er bij lange na geen sprake van gelijktijdig ontplooien van alle Duitse eenheden. Bekend is dat er slechts enkele Duitse regimenten en vooruitgeschoven samengestelde verbanden in de voorste gelederen optrokken. Maar daar waar de Nederlandse verdedigers zich van iedere versterking of vervanging gespeend wisten, was dat aan Duitse zijde dus bepaald niet het geval. Aan de Maas en de Peel-Raamstelling kreeg men aldus een overweldigende overmacht te verwerken aan Nederlandse kant.

Hetzelfde geldt in wezen voor de IJssellinie. Daar was een Duitse overmacht tegenover een verspreide zwakke Nederlandse verdediging. Een sterkteverhouding die net als aan de Peel-Raam en Maas overigens nadrukkelijk door Nederlandse keuzes (om weinig troepen in de buitenverdediging te laten) zo in onbalans was.

Ten westen van Tilburg zou alleen de hoofdmacht van XXVI.AK overblijven, maar gezien de Nederlandse strategie van ontruiming van Noord-Brabant was dit gezien de matige bezetting van het zuidfront, een formidabele legermacht. Als men echter nagaat dat deze 100,000 man zich niet alleen aan het bezit en de bezetting van het achterland moesten kwijten maar eveneens een ambitieuze taak hadden in het uitvoeren van drie operationeel-strategische opdrachten, dan is die overmacht wel weer in de juiste proporties terug te brengen. Hoe het ook zij, gezien de maximale bezetting van het zuidfront van circa 16,000 man aan Nederlandse kant, die ook nog eens verspreid waren over een groot gebied, zou zelfs een derde van de Duitse macht een flinke lokale overmacht voor de aanvaller betekenen.

Daarentegen was er in de Grebbelinie sprake van een balans tussen aanvaller en verdediger, hoewel de Duitsers zich min of meer konden concentreren. Desondanks kon het veldleger versterkingen van elders aanvoeren en boden de smalle frontsectoren slechts plaats aan beperkte inzet in de voorste gelederen. Er was in ieder geval geen sprake van wanverhoudingen tussen de belligerenten aan de Grebbelinie.

Bij de Betuwestelling was er een Nederlandse overmacht, ook in de prominent aangevallen Ochten sector.

In het noorden was er weliswaar sprake van een Duitse overmacht, maar was het uiteindelijk te verdedigen object - de Afsluitdijk - uitstekend voorbereid een sterke tegenstander te keren. Van meet af aan zo gebouwd en qua strategie bedoeld om 'met weinig veel te bereiken'.

In het westen was dan weer sprake van een grote Nederlandse overmacht. Op alle gebied met uitzondering van uiteraard de 3e dimensie, de luchtmacht. Voor het overige waren de Duitsers grotesk in het nadeel: qua manschappen, qua bewapening en qua ondersteuning (anders dan uit de lucht).

Bij dit alles dient ook nog te worden beschouwd dat de verdediger sowieso het voordeel heeft het strijdperk (niet sec de aanvalssector binnen dat strijdperk natuurlijk) te kiezen; althans dat de verdediger bij een gefixeerde verdediging, zoals Nederland koos, de linies en stellingen vooraf bepaald had. Achter waterpartijen, met veldversterkingen, versterkingen van beton en met voorbereide artillerievuren was de verdediger goed voorbereid. Een aanvaller heeft daarentegen het voordeel dat hij zijn zwaartepunten van aanval kiest en de verdediger daarop niet altijd kan anticiperen.

Volgens de oude krijgsregels was het de aanvaller die overmachtig moest optreden, maar dat veranderde in de tweede wereldoorlog. Veel successen aan Duitse kant werden helemaal niet door overmacht bereikt, maar door gogme, snelheid van handelen, maximale uitbuiting van kansen en overrompeling. In die zin is een overmachtsanalyse in feite dus al weinig relevant, zelfs een kwaliteitsanalyse als het aankomt op materieel en middelen is dat grotendeels.

Toch zijn beide voornoemde zaken - een vermeende Duitse overmacht en een vermeende Duitse materiële suprematie - tot op de dag van vandaag met afstand de meest gegeven verklaringen voor de Duitse successen tussen 1939 en 1943. Ze zijn gelukkig inmiddels door steeds meer historici terzijde geschoven als onzuiver en tendentieus, vaak zelfs apert onjuist. Maar men vindt deze verklaringen nog alom in zwakke historische analyses, schoolboeken en televisieprogramma's. Het zal heel lang duren voor deze hardnekkig - decennia lang - volgehouden mythen hun kracht hebben verloren. Hun waarde zijn ze in elk geval onder de moderne krijgshistorici al kwijt. Nu het publieke domein nog ...