Maastricht
De verdediging van Maastricht en directe omgeving [van Borgharen tot Sint Pietersberg] vormde het strategisch voornaamste facet van de gehele provinciale defensie, welke onder bevel stond van de Territoriaal Bevelhebber Zuid-Limburg [TBLZ]. Deze had een zeer bescheiden strijdmacht ter beschikking, welke uit niet meer manschappen bestond dan circa 4.250 man in totaal. Daarvan was een sterkte ter grootte van ongeveer anderhalf bataljon, exclusief staftroepen en luchtafweer, geconcentreerd rond Maastricht. De hoofdstad van Limburg werd verdedigd door troepen van de beide incomplete grensbataljons 13.GB en 37.GB, waarbij 2.Res.GC was ingedeeld als voorverdediging ten oosten van de stad en waaraan een sectie torpedisten was toegevoegd voor de beveiliging van de kunstwerken in en aan weerszijden van Maastricht.
Rond de Limburgse hoofdstad waren enkele kunstwerken in de rivier de Maas van strategisch belang. Drie bruggen – de verkeersbruggen Wilhelminabrug en Sint Servaesbrug in het centrum en spoorbrug in noord – lagen in de stad zelf en een stuw met brug lag te noorden (Borgharen) van Maastricht. De stuw bij Borgharen kon niet worden vernield, zonder het watermanagement in de Maas ernstig in gevaar te brengen. Dat punt kreeg daarom een stevige verdediging. De brug bij de stuw te Borgharen alsmede de drie overige bruggen, dienden wel te worden vernield.
De verdediging lag bij de spoorbrug en Borgharen (vooral) op de westoever van de Maas, terwijl die bij de verkeersbruggen juist ten oosten van de Maasbruggen lag. Bij de bruggen in de stad stonden de beide luchtafweer eenheden opgesteld. De door 2.Res.GC vorm gegeven voorwaartse stadsverdediging lag geheel ten oosten van het spoor en was geconcentreerd langs de uitvalswegen van Maastricht, waar allerhande vernielingen en versperringen waren voorbereid. In hoofdzaak waren het deze verdedigers, gezamenlijk niet sterker dan drie compagnieën infanterie, die de gehele enclave Maastricht dienden te verdedigen. De overige ter plaatse beschikbare eenheden lagen ten westen van de stad. Alle voorname commandoposten, zoals die van de GB’s, 37.RI en TBLZ, lagen eveneens op de linkeroever van de Maas.
De Duitsers zouden trachten met enkele commando eenheden, bestaande uit Brandenburger en taakgerichte landmacht eenheden, de bruggen in Maastricht te overvallen en zodoende intact in handen te krijgen. De beide verkeersbruggen in het hart van de stad werden van essentieel belang geacht voor de Duitse logistiek. De ambitie die men had was om de hoofdmacht van het 6e Leger, inclusief twee grote tankdivisies, via de Maastrichtse bruggen zo spoedig mogelijk over de Maas te zetten en aansluiting te laten maken met de troepen die zelfs voor het officiële aanvalstijdstip bij vier Belgische bruggen over Albertkanaal en Maas, aan weerszijden van het fort Eben-Emael, zouden zijn geland. Zodoende wilde de Duitse legerleiding reeds op de eerste oorlogsdag met sterke verbanden het noordoosten van België binnenrukken. De vernieling van de bruggen bij Maastricht zou daarom een hoogst ongewenst scenario opleveren. De Duitse ambitie, voor wat betreft de intacte verovering van de Maasbruggen, zou falen. Het betekende dat de strijd bij Eben-Emael pas de volgende dag zou kunnen worden beslist door de aanvallers. Het leverde bovendien een ongekende logistieke chaos op aan Duitse kant.